4:6 Awb alleen bij eerdere (gedeeltelijke) afwijzing aanvraag; niet-inklapbaar permanent bouwwerk hele gevel geen zonwering

Bestuursorgaan en rechtbank hebben ten onrechte artikel 4:6 Awb toegepast: er was geen (gedeeltelijk) afwijzende beschikking op een eerdere aanvraag. Het bouwwerk zit met trekstangen aan de bovenzijde van de gevel, is permanent, niet-inklapbaar en heeft zonwerende, doorzichtige beplating. Die feitelijke constructie betreft geen zonwering als bedoeld in artikel 2, sub 8 bijlage II Bor. Dat de beplating uitneembaar is en dat het bouwwerk is bedoeld om de zon te weren, maakt dat niet anders. 

Artikelen: 4:5, 4:6 Awb, 8:112 Awb; 2, aanhef en sub 8 bijlage II Bor

Appellant heeft op 6 november 2012 gevraagd om handhavend op te treden tegen een overkapping die was aangebracht over de gehele breedte van de gevel op het balkon/terras van een drive-in-woning. Dat verzoek werd in april 2013 toegewezen en het college heeft op straffe van een dwangsom gelast de overkapping te verwijderen dan wel deze in vergunningvrije vorm uit te voeren. Het bezwaar van appellant van heeft het college in september 2013 ongegrond verklaard onder instandhouding van het besluit.

Appellant heeft in augustus 2014 verzocht handhavend op te treden tegen de thans op de eerste verdieping aan de voorzijde van de woning aangebrachte zonwering annex luifel. Het college heeft die aanvraag afgewezen met verwijzing naar artikel 4:6 Awb: appellant zou al eerder hebben verzocht om handhaving en hij heeft geen nieuw gebleken feiten en omstandigheden gemeld.

De rechtbank heeft het oordeel van het college bekrachtigd. Daartegen heeft appellant hoger beroep ingesteld. De eigenaren van de drive-in-woning hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld waarin zij betogen dat de zonwering vergunningvrij is.

ABRVS:
De Afdeling oordeelt dat aan artikel 4:6 Awb slechts toepassing kan worden gegeven wanneer het gaat om een (gedeeltelijke) afwijzende beschikking op een eerdere aanvraag. In dit geval heeft het college een eerder verzoek om handhaving van appellant ingewilligd en dat besluit vervolgens gehandhaafd. Dat laatste was geen afwijzende beschikking, zodat het college het verzoek om handhaving van augustus 2014 niet met toepassing van artikel 4:6 Awb kon afwijzen.

Inzake het incidenteel hoger beroep constateert de afdeling dat bijlage II Bor geen definitie van een zonwering kent. In een eerdere uitspraak van 14 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3157) heeft de Afdeling overwogen dat een uitkragende luifel met een schaarconstructie die in en uit kan klappen en is opgespannen opdoek is aan te merken als zonwering. Van belang was dat de luifel inklapbaar was, was bevestigd aan de gevel en ten doel had om de zon te weren.

In dit geval oordeelt de Afdeling anders. Het bouwwerk in casu is met trekstangen bevestigd aan de bovenkant van de gevel. Het is permanent aanwezig, niet inklapbaar en voorzien van zonwerende beplating. De Afdeling is van oordeel dat gezien de feitelijke constructie geen sprake is van een vergunningvrije zonwering als bedoeld in artikel 2, sub 8 van bijlage II bij het Bor. Dat de beplating uitneembaar is en dat de constructie bedoeld is voor afwering van de zon maakt het oordeel niet anders: feit blijft dat de constructie permanent is.

Het beroep is gegrond, uitspraak van rechtbank en beslissing op het bezwaar worden vernietigd. Het incidenteel beroep is ongegrond.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.