Aansprakelijkheid feitelijk beleidsbepaler
Aansprakelijkheid bestuurder voor boedeltekort
Bij faillissement van een vennootschap is iedere bestuurder op grond van het bepaalde in art. 2:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tegenover de boedel aansprakelijk voor het bedrag van de schulden, voor zover die niet uit het vermogen van de vennootschap kunnen worden voldaan, als (a) het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en (b) aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Disculpatie bestuurder
De bestuurder is conform art. 2:248 lid 3 BW niet aansprakelijk als hij bewijst dat (a) de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en (b) hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
Beroep op matiging
Een bestuurder kan beroep doen op matiging van het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is (art. 2:248 lid 4 BW). Bij een beroep op matiging wordt de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling betrokken, de andere oorzaken van het faillissement en de wijze waarop dit is afgewikkeld. Ook kan de tijdsspanne relevant zijn waarin de bestuurder in functie is geweest gedurende de periode van onbehoorlijke taakvervulling (was de bestuurder gedurende die gehele periode in functie of slechts een deel daarvan?).
Feitelijk beleidsbepaler
Al het voorgaande geldt ook voor een persoon die weliswaar formeel geen bestuurder is van de vennootschap, maar wel het beleid van de vennootschap (mede) heeft bepaald als ware hij bestuurder (art. 2:248 lid 7 BW). Een dergelijke persoon wordt ook wel aangeduid als “feitelijk beleidsbepaler” of “feitelijk leidinggever” en wordt dus aan een bestuurder gelijkgesteld.
Glascentrale-zaak
In de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:522) vorderden de curatoren van Zuid-Hollandse Glascentrale Beheer B.V. en haar werkmaatschappijen (hierna: “Glascentrale-vennootschappen”), dat de bestuurders en de feitelijk beleidsbepaler van de Glascentrale-vennootschappen worden veroordeeld tot betaling van het tekort in de faillissementen van die vennootschappen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft de bestuurders hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het tekort in de faillissementen van de Glascentrale-vennootschappen. Zij stelde daarbij vast dat onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur een belangrijke oorzaak is geweest van de faillissementen van de Glascentrale-vennootschappen, mede (a) gelet op de hoogte van de – jaarlijks sterk wisselende – managementvergoedingen, afgezet tegen de resultaten van de ondernemingen, als gevolg waarvan de solvabiliteit ernstig werd ondermijnd en (b) omdat de jaarrekening over 2004 niet is gepubliceerd en de jaarrekening over 2003 weliswaar is gepubliceerd, maar niet aan de wettelijke voorschriften voldoet.
Ten aanzien van de echtgenote van één van de bij de Glascentrale-vennootschappen betrokken bestuurders, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij voor wat betreft de periode 1 november 2005 tot 31 maart 2006 als feitelijk beleidsbepaler moet worden aangemerkt en daarom gelijk wordt gesteld met een bestuurder.
De feitelijk beleidsbepaler beriep zich op disculpatie. De rechtbank oordeelde echter dat de feitelijk beleidsbepaler niet alle mogelijke maatregelen heeft genomen om de solvabiliteitspositie te verbeteren en dat zij zich niet heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de jaarrekeningen over 2003 en 2004 tijdig en conform de voorschriften werden gepubliceerd.
De feitelijk beleidsbepaler deed daarnaast een beroep op matiging van het bedrag waarvoor zij aansprakelijk is, omdat zij slechts een klein gedeelte van de relevante periode feitelijk beleidsbepaler is geweest. De rechtbank heeft dat beroep gehonoreerd en de feitelijk beleidsbepaler naar rato van de periode waarin zij feitelijk leiding heeft gegeven, veroordeeld tot betaling van 14% van het totale boedeltekort.
Oordeel gerechtshof
In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag de vordering van de curatoren tegen de feitelijk beleidsbepaler afgewezen. Daartoe overwoog het hof dat de curatoren als belangrijkste oorzaak van de faillissementen de hoge managementvergoedingen noemen. Die vergoedingen waren, aldus het hof, al een feit voordat de feitelijk beleidsbepaler met haar werkzaamheden begon. Voor de eerdere besluitvorming over de uitkering van die vergoedingen, heeft zij geen enkele verantwoordelijkheid gehad.
Het hof oordeelt dat het op de weg van de curatoren had gelegen om argumenten aan te dragen die ten minste aannemelijk maken dat de feitelijk beleidsbepaler zodanige steken heeft laten vallen dat als gevolg daarvan de faillissementen (mede) zijn ontstaan. Dergelijke argumenten ontbreken, zodat de vordering tegen de feitelijk beleidsbepaler door het hof wordt afgewezen.
Oordeel Hoge Raad
De curatoren stellen beroep in cassatie in bij de Hoge Raad en bepleiten dat het gerechtshof Den Haag ten onrechte niet heeft vastgesteld of de feitelijk beleidsbepaler bewezen heeft (a) dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan haar te wijten is en (b) zij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
De Hoge Raad gaat hierin mee, vernietigt het arrest van het gerechtshof Dan Haag en verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Amsterdam.
Hoe de zaak voor de feitelijk beleidsbepaler zal aflopen, zal de tijd moeten leren, maar een mogelijke uitkomst is dat het gerechtshof Amsterdam op grond van de feiten en stellingen alsnog vaststelt dat de feitelijk beleidsbepaler het hiervoor bedoelde bewijs heeft geleverd, met als gevolg dat de vorderingen tegen de feitelijk beleidsbepaler (opnieuw) worden afgewezen.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr J.J. (Ian) Linker.
T: + 31(0)10 277 03 00