Aansprakelijkheidsverzekering – uitleg opzetclausule
In de zaak die leidde tot de uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:601) ligt de vraag voor hoe een zogenoemde ‘opzetclausule’ moet worden uitgelegd.
De opzetclausule maakt deel uit van de polisvoorwaarden van een aansprakelijkheidsverzekering en luidt als volgt:
Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten.
Deze tekst komt overeen met de opzetclausule die is opgenomen in het Standaardpolismodel AVP 2000, opgesteld door het Verbond van Verzekeraars.
Voorwaarden voor toepassing opzetclausule
De Hoge Raad neemt tot uitgangspunt dat voor de toepassing van de opzetclausule bij een schadevoorval aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
- er moet sprake zijn van een opzettelijke en wederrechtelijke gedraging van de verzekerde;
- die objectief bezien gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade;
- waarbij het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt.
Dit betekent dat bij een gedraging van een verzekerde moet worden vastgesteld of die gedraging moet worden geacht te zijn gericht op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, ook al is het feitelijk toegebrachte letsel of de zaakschade niet door de verzekerde beoogd. Als aan de voorwaarden is voldaan hoeft de verzekeraar in beginsel niet uit te keren.
Subjectieve omstandigheden toch relevant
Ook als aan de hiervoor genoemde drie voorwaarden is voldaan, kan de rechter toch oordelen dat toepassing van de opzetclausule niet tot een redelijk en maatschappelijk aanvaardbaar resultaat leidt.
Daarbij komt gewicht toe aan diverse factoren, zoals:
- de aard van de onrechtmatige gedraging;
- de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht;
- de mate waarin de verzekerde een verwijt van zijn gedraging kan worden gemaakt, of andere subjectieve omstandigheden bij de verzekerde; en
- de aard en de ernst van de schadelijke gevolgen.
Die factoren kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat de opzetclausule buiten toepassing moet blijven. De verzekeraar moet in dat geval wèl uitkeren.
Uitkomst in deze zaak
In deze zaak had de verzekerde (vader) hersenletsel toegebracht aan een zijn destijds vijf maanden oude zoon door hem meermalen met kracht door elkaar te schudden (‘shaken baby syndrome’).
De Hoge Raad stelt vast dat (1) sprake is van een opzettelijke gedraging (het door elkaar schudden), (2) die was gericht tegen een persoon (de zoon), en (3) daarom objectief bezien was gericht op het toebrengen van letsel.
Toch kan de verzekeraar zich in dit geval niet op de opzetclausule beroepen, gezien de volgende subjectieve factoren.
- Vast staat dat de vader een persoonlijkheidsstoornis heeft en daardoor sterk verminderd toerekeningsvatbaar was.
- Uit psychologische rapportage blijkt dat de vader nauwelijks een persoonlijk verwijt van zijn gedraging valt te maken.
Daarom oordeelt de Hoge Raad dat de opzetclausule in dit geval buiten toepassing moet blijven. De verzekeraar is dan ook verplicht het bedrag te betalen dat op grond van de verzekeringsovereen-komst moet worden uitgekeerd.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr J.J. (Ian) Linker.
T: + 31(0)10 277 03 00