Beoordeling nadeelcompensatie

Een normaal maatschappelijk risico van 5% van de waarde van het onroerend goed voorafgaand aan de schadeveroorzakende ontwikkeling is mogelijk, mits goed gemotiveerd.

Casus
Appellant was van 2004 tot in juli 2015 eigenaar van een bovenwoning te Den Haag. Op 29 april 2014 heeft hij gevraagd om nadeelcompensatie vanwege waardevermindering van de woning in verband met plaatsing van twee ondergrondse restafvalcontainers. Bij de aanvraag zat een deskundigenrapport waarin stond dat de woning als gevolg van de afvalbakken € 50.000,00 minder waard zou zijn geworden.

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (B&W) heeft de aanvraag bij besluit van 20 oktober 2014 afgewezen. Grondslag voor het besluit was een in opdracht van B&W opgesteld deskundigenrapport waarin de waardevermindering van de woning op € 20.000,00 werd geschat. De deskundige stelde ook gemotiveerd dat het redelijk was voor het normaal maatschappelijk risico een drempel van vijf procent van de waarde van de woning direct voor het ontstaan van de schade te nemen. Nu de waardevermindering binnen die 5% viel, was er geen reden voor toekenning van nadeelcompensatie.

Appellant stelde beroep in bij de rechtbank. Voordat het beroep diende, verkocht hij echter zijn woning voor een prijs die bijna gelijk was aan de prijs waarop de woning voorafgaand aan de plaatsing van de afvalbakken was gewaardeerd. De rechtbank verklaarde appellant daarom niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Tegen dat oordeel stelde appellant hoger beroep in.

Gronden van hoger beroep
In hoger beroep stelde appellant onder meer het volgende:

  • de enkele omstandigheid dat hij een bepaalde verkoopprijs voor zijn woning heeft gekregen, betekent niet dat hij geen belang had bij een rechterlijke beoordeling van zijn verzoek;
  • appellant lijdt, behalve door de waardedaling ook schade door aantasting van zijn woongenot (stank, geluid, trilling, hinder);
  • B&W heeft ten onrechte geen rekening gehouden met aantasting van het aanzicht van zijn woning omdat regelmatig afval buiten de containers wordt geplaatst;
  • B&W had het in zijn opdracht opgestelde deskundigenrapport niet mogen gebruiken ter onderbouwing van zijn besluit, nu de deskundige onvoldoende ter plaatse deskundig is;
  • de drempel voor het normaal maatschappelijk risico is ten onrechte bepaald op 5%.

Oordeel Afdeling
De Afdeling geeft appellant gelijk op zijn eerste beroepsgrond: appellant heeft belang bij rechterlijke beoordeling van de vraag of het college terecht is uitgegaan van een beperktere waarde daling en de vraag of de schade al dan niet uitkomt boven het normaal maatschappelijk risico.

De zaak dient dus inhoudelijk te worden beoordeeld. Dat doet de Afdeling zelf en zij verklaart het beroep van appellant ongegrond.

De klacht over het geleden woongenot slaagt niet, omdat B&W deze factor heeft meegenomen in de beoordeling van de waardevermindering van de woning en niet valt in te zien dat de aantasting van het woongenot anders dan door waardedaling van de woning tot schade kan leiden.

De klacht over het verkeerd plaatsen van het afval faalt, omdat die schade geen direct gevolg is van het plaatsingsplan.

De Afdeling overweegt dat indien uit het advies van de deskundige van B&W op objectieve en duidelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, B&W van het advies mag uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. Na een gedetailleerde toetsing van de argumenten die in de diverse rapporten zijn gebruikt, komt de Afdeling tot de conclusie dat er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het advies van de deskundige van B&W.

Bij de bepaling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico heeft het bestuursorgaan beoordelingsruimte (voorheen: beoordelingsvrijheid), aldus de Afdeling. De vraag of schade behoort tot het normaal maatschappelijk risico moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval, zoals:

  • is sprake van een normale maatschappelijke ontwikkeling die naar aard en omvang past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde beleid;
  • wat is de afstand van de ontwikkelde locatie tot de woning van appellant;
  • wat zijn de aard en omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.

Concrete toetsing van de omstandigheden aan de hand van beleid, bestemmingsplan, ontwerp van de afvalbakken en omgeving leidt ertoe dat de Afdeling oordeelt dat B&W voldoende heeft gemotiveerd waarom een drempel van 5% wordt gehanteerd.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.

Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier

Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 4 mei 2016, zaaknr. 201507094/1/A2, ECLI:NL:RVS:2016:1205