Bouw mestscheidingsinstallatie op bedrijfsterrein in strijd met bestemmingsplan toegestaan
In strijd met het bestemmingsplan staat de rechtbank de bouw van een mestscheidingsinstallatie op een bedrijfsterrein toe. Volgens de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak past de installatie gelet op de feitelijke milieubelasting in milieucategorie 3.2, welke categorie volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Afwijking is daarom conform de planregels mogelijk. Verder hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een slecht woon-, werk-, leefklimaat, van gevaar voor de volksgezondheid of van onvoldoende onderzoek naar andere locaties.
Artikelen: 1:2, 4:5, 8:1, 8:26 Awb; 2.1 lid 1 a, c, e, 2.10, 2.12, lid 3, 2.14, lid 1 Wabo; 1.1 Wm
Het college heeft vergunning verleend voor de bouw van een mestscheidingsinstallatie op een bedrijfsterrein. Het betreft fase 2 van een gefaseerde aanvraag. De eerste fase betrof de vergunning voor de oprichting van een milieu-inrichting, waarvoor ook geur- en geluidonderzoek is verricht. Die vergunning is thans onherroepelijk.
Omwonenden en omliggende bedrijven stellen beroep in tegen de vergunningverlening. Zij zijn van mening dat de vergunning niet had mogen worden verleend, omdat de installatie onder een te hoge milieucategorie valt, namelijk 5.1, terwijl volgens het bestemmingsplan slechts categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 zijn toegestaan. Verder beroepen zij zich ter voorkoming van de bouw van de installatie onder meer op het woon-, werk- en leefklimaat (vooral geur, geluid en gezondheid), de volksgezondheid en onvoldoende onderzoek naar andere locaties.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld. Die heeft geconcludeerd dat de installatie gezien de feitelijke milieubelasting overeenkomt met een bedrijf in milieucategorie 3.2 en niet met een categorie 5.1 bedrijf, waarin mestverwerkers in het algemeen zijn ingedeeld. Er is sprake van een aanvaardbaar geurniveau en een geluidproductie die lager is dan het heersende achtergrondniveau. De voor fase 1 verrichte geur- en geluidonderzoeken zijn volgens de StAB correct.
Rechtbank
De rechtbank besteedt eerst aandacht aan de ontvankelijkheid van eisers. Onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1941) en 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737) toetst de rechtbank de belanghebbendheid van eisers aan de criteria zicht, nabijheid, feitelijk van de inrichting te ondervinden gevolgen van enige betekenis (vooral geur, geluid en verkeershinder). De rechtbank oordeelt een deel van eisers niet belanghebbend vanwege te grote afstand van de installatie, geen zicht of geen hinder van betekenis.
Op basis van het rapport van de StAB en het feit dat in het bestemmingsplan staat dat afwijking van het bestemmingsplan kan bij bedrijven die qua aard en omvang van milieuhinder gelijk staan aan een wel toegestaan bedrijf, oordeelt de rechtbank dat het college de vergunning voor bouwen mocht verlenen.
Ook voor de beoordeling van het woon-, werk- en leefklimaat is het advies van de StAB van belang: gezien de feitelijke milieubelasting is aanvaardbaar, het bestemmingsplan is onherroepelijk en het college hoefde de cumulatie van milieugevolgen niet te onderzoeken.
Nu niet direct duidelijk is dat door verwezenlijking van een alternatief een gelijkwaardig resultaat met minder bezwaren kan worden bereikt (het door eisers voorgestelde alternatief leidt tot verkeersgevolgen), is hierin geen reden voor het college gelegen om geen medewerking te verlenen aan de vergunning. Het gevaar voor de volksgezondheid hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het beroep is ongegrond.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.
T: + 31(0)10 277 03 00