Bouwbesluitnormen en relativiteitsvereiste
Afwijzing verzoek om handhaving blijft in stand nu de normen waarop appellant zich beroept niet beogen appellant als omwonende te beschermen.
Casus
Appellant, omwonende, verzoekt om handhavend op te treden tegen een omgevingsvergunning, als gevolg waarvan realisatie van een fokzeugenstal met binnenwanden van kunststof mogelijk is. Volgens appellant voldoen de wanden niet aan de brandveiligheidseisen als bedoeld in de artikelen 2.66 en 2.67 Bouwbesluit 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Ede (College)heeft handhaving geweigerd nu dit vanwege de wederzijdse belangen en overige omstandigheden onevenredig zou zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat genoemde artikelen uit het Bouwbesluit zien op de belangen van de gebruikers van de stal en niet op de belangen van omwonenden (artikel 8:69a BW). Appellant stelt hoger beroep in.
Oordeel Afdeling
Artikel 8:69a Awb
De Afdeling stelt vast dat een bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot de bescherming van degene die zich erop beroept.
Appellant stelt met verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1796) dat de Bouwbesluitnormen wel degelijk strekken tot bescherming van eigenaren van belendende gebouwen. Hij stelt dat hij vreest voor sterkere brand- en rookontwikkeling en stelt dat de rechtbank ambtshalve had moeten onderzoeken of het College handhavend diende op te treden tegen schending van de brandveiligheidsnormen (par. 2.10.1 en 2.11.1 Bouwbesluit 2012). De Afdeling merkt daarover op dat appellant zich in de zaak van 29 juni 2016 had beroepen op tal van bepalingen uit het Bouwbesluit, waarbij hij ook had toegelicht waarom sprake was van strijd met die bepalingen en waarom de normen strekten bescherming van zijn belang. In dit geval heeft appellant zich beperkt tot twee concrete artikelen. In bezwaar en in beroep heeft hij niet gesteld dat het verzoek ruimer was bedoeld en op meer bepalingen zag. Dat heeft hij pas in hoger beroep gedaan, zonder motivering van de strijd met de normen.
De Afdeling oordeelt dat de rechtbank onder die omstandigheden niet van een ruimere norm hoefde uit te gaan. Voorts blijkt uit de artikelen 2.66 en 2.67 Bouwbesluit dat deze echt zijn bedoeld ter bescherming van de gebruikers van de stal en niet voor de bescherming van omwonenden. De rechtbank heeft terecht artikel 8:69a Awb van toepassing geacht.
Het beroep is ongegrond. De Afdeling verwijst nog naar haar uitspraak van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3408), waarin de Afdeling tevens tot het oordeel kwam dat bepalingen uit het Bouwbesluit (aangaande vluchtroutes) niet strekten tot bescherming van de belangen van omwonenden.
Commentaar
Uit deze uitspraak blijkt dat een appellant bij een beroep op bepalingen uit het Bouwbesluit goed dient te motiveren op welke bepalingen hij beroep doet, op welke wijze deze bepalingen worden overtreden en dat en waarom de bepalingen strekken tot bescherming van zijn belang.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.
Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier
Commentaar op de uitspraak en op andere aangelegenheden inzake het bouwrecht is tevens te vinden op http://www.ibr.nl/
Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 11 april 2018, zaaknummer 201703013/1/A1, ECLI:NL:RVS:2018:1211
T: + 31(0)10 277 03 00