‘Curator slaagt in vordering op grond van pauliana en bestuurdersaansprakelijkheid voor hetzelfde feitencomplex’

De curator vordert met succes vernietiging ex art. 42 Fw van diverse rechtshandelingen, waaronder de vestiging van een pandrecht tussen gelieerde partijen en het verlenen van medewerking door de pandgever aan een afwijkende wijze van uitwinning van zekerheden. De curator slaagt tevens in zijn vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:248 BW voor hetzelfde feitencomplex.

Trefwoorden: pandrecht, pauliana, bestuurdersaansprakelijkheid

Bestuurder X verstrekt een geldlening aan A B.V. en B B.V. Vervolgens verstrekken A B.V. en B. B.V. ten gunste van Bestuurder X pandrechten op inventaris, vorderingen en voorraad. Enkele maanden later neemt Bestuurder X een deel van een vordering van A B.V. op B B.V. over, waardoor per saldo de schuld van B B.V. aan Bestuurder X afneemt.

Vervolgens staakt B B.V. feitelijk haar activiteiten doordat zij geen nieuwe opdrachten meer aanneemt, haar personeel, materieel en bedrijfsruimte verhuurt aan C B.V. en onderhanden werk aan C B.V. overdraagt. Bestuurder X spreekt gelijktijdig A B.V. en B B.V. aan wegens niet nakoming van de terugbetalingsverplichting van de geldlening. Bestuurder X zegt vervolgens de geldlening op en eist terugbetaling. Bij de uitwinning van de zekerheden doet Bestuurder X aan B B.V. het verzoek om op grond van art. 3:251 BW medewerking te verlenen aan een afwijkende wijze van uitwinning van de zekerheden. Bestuurder X verkoopt de aan haar verpande zaken aan Quinteva Materieel B.V. voor een bedrag dat aansluit bij het opgemaakte taxatierapport. Korte tijd later failleert B B.V. De curator roept de pauliana (art. 42 Fw) in ten aanzien van het gevestigde pandrecht, de overname van de vordering door Bestuurder X, het staken van de bedrijfsactiviteiten en de afwijkende wijze van uitwinning van de zekerheden. Daarnaast spreekt de curator Bestuurder X aan op grond van bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:248 BW.

Rb.: De rechtbank stelt voorop dat enkel een beroep gedaan kan worden op de pauliana voor zover het gaat om rechtshandelingen waar B B.V. bij betrokken is. De stelling van de curator dat de vernietiging ziet op een vernietiging van het samenstel van rechtshandelingen passeert de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat iedere rechtshandeling afzonderlijk aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de pauliana dient te worden getoetst. Het vestigen van het pandrecht bij het aangaan van de geldlening, het staken van de bedrijfsactiviteiten en het verlenen van medewerking aan een afwijkende wijze van uitwinning van de zekerheden betreffen volgens de rechtbank onverplichte rechtshandelingen. Het antwoord op de vraag of sprake is van een rechtshandeling zonder tegenprestatie blijft in het midden. Aangezien Bestuurder X als schuldeiser en B. B.V. als schuldenaar nauw aan elkaar verwant zijn, oordeelt de rechtbank dat op basis daarvan de wetenschap van benadeling aan bestuurder X wordt toegerekend. Ten aanzien van het verstrekte pandrecht en de verkregen koopsom bij uitwinning van de zekerheden neemt de rechtbank aan dat sprake is van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers. Zonder het pandrecht zou de opbrengst van de activa van B B.V. aan de gezamenlijke crediteuren zijn toegekomen. Voorts maakt Bestuurder X niet aannemelijk dat de koopsom voor de verpande zaken reëel is geweest. Anderzijds slaagt de curator er volgens de rechtbank niet in om aan te tonen dat de gezamenlijke schuldeisers door de bedrijfsstaking en overdracht van activiteiten zijn benadeeld. De curator stelt voldoende feiten en omstandigheden waaruit de wetenschap van benadeling ten aanzien van het pandrecht volgt. Ten aanzien van de afwijkende wijze van uitwinning van het pandrecht kan Bestuurder X het bewijsvermoeden van art. 43 Fw onvoldoende ontzenuwen. De rechtbank veroordeelt Quinteva Materieel B.V. om de door haar verkregen voorraad en inventaris aan de curator af te geven.

De rechtbank oordeelt voorts dat onder meer de doorbreking van de wettelijke rangorde door de vestiging van het pandrecht en het onbetaald laten van de vorderingen van crediteuren als gevolg van de overdacht van de activiteiten van B B.V. niet stroken met hoe een redelijk denkend bestuurder in deze omstandigheden hoort te handelen. De rechtbank neemt aan dat deze omstandigheden een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn en veroordeelt de bestuurder tot betaling van het boedeltekort.

Deze samenvatting is geschreven door Mr M.H. (Martijn) Janssen en is reeds eerder verschenen op Kluwer SmartNewz.