De (on)beperkte en onverwachte aansprakelijkheid van een moedervennootschap

Stel een klant van een vennootschap die onderdeel is van een (groot) concern spreekt deze vennootschap aan voor door haar geleden schade als gevolg van een gebrekkige nakoming van een overeenkomst door die vennootschap. De dochtervennootschap treft een schikking met de klant en deze verleent de dochtervennootschap finale kwijting. Je zou denken dat de klant het restant van de vordering dan toch zonder meer op zijn buik kan schrijven. Niets is echter minder waar.

Recent is namelijk aan de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:837) de volgende casus voorgelegd. De advocaat van de hiervoor genoemde klant spreekt, nadat voor de vordering op de dochtervennootschap een schikking is getroffen, vervolgens de moedervennootschap aan voor het na de schikking resterende bedrag van de vordering van de klant op de dochtervennootschap. De moedermaatschappij had ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen de klant en de dochtervennootschap namelijk een zogenaamde 403-verklaring gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

Een 403-verklaring houdt in dat dat de dochtervennootschap geen jaarrekening hoeft te deponeren bij de Kamer van Koophandel, omdat de moedervennootschap dit al doet en bewerkstelligt dat een tot een groep- of concernverband behorende rechtspersoon de jaarrekening niet in overeenstemming met de daarvoor geldende voorschriften hoeft in te richten. De vermindering van de administratieve lasten is vaak de reden dat in groeps- of concernverband voor het afleggen van een 403-verklaring wordt gekozen.

De belangrijkste voorwaarde die aan deze vrijstelling wordt verbonden is wel dat een andere groepsmaatschappij schriftelijk verklaart zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit rechtshandelingen van de (vrijgestelde) rechtspersoon voortvloeiende schulden (art. 2:403 lid 1 sub f BW). De mogelijk verstrekkende gevolgen van deze verklaring, namelijk hoofdelijke aansprakelijkheid voor allerhande schulden van de dochtervennootschap(pen), worden regelmatig over het hoofd gezien.

Partijen twisten in deze zaak over de vraag of de klant de moedervennootschap op basis van de door de moedervennootschap afgelegde 403-verklaring kan aanspreken voor het restant van haar vordering op de dochtervennootschap, na de met de dochtervennootschap getroffen schikking.

De rechtbank oordeelt dat de klant de moedervennootschap niet meer kan aanspreken voor het restant van haar vordering, er is immers een schikking met finale kwijting getroffen, aldus de rechtbank.

In hoger beroep wijst het hof ´s-Hertogenbosch de vordering van de klant op de moedervennootschap echter toe. Het hof redeneert hiertoe als volgt: op basis van de 403-verklaring is de moedervennootschap naast haar dochtervennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de dochtervennootschap die zijn ontstaan gedurende de periode dat de 403-verklaring gold. Deze hoofdelijkheid brengt óók met zich dat wanneer de klant met de dochtervennootschap (de oorspronkelijke debiteur) een schikking treft, dit niet wegneemt dat de moedervennootschap voor het na de schikking resterende bedrag van de vordering van de klant op de dochtervennootschap nog aansprakelijk is jegens de klant. De omstandigheid dat de klant aan de dochtervennootschap in het kader van de tussen hen getroffen schikking finale kwijting verleent, doet hier niet aan af. De Hoge Raad bekrachtigt dit oordeel van het Hof.

Kortom, het verdient aanbeveling om wanneer in concernverband een 403-verklaring is afgelegd, de verstekkende gevolgen met betrekking tot aansprakelijkheid van de vennootschap die de 403-verklaring heeft afgelegd in het oog te houden, ook in een zaak die alleen een aangesproken dochtervennootschap lijkt te betreffen. Andersom is het zonder meer interessant om, wanneer een wederpartij in groepsverband opereert, na te gaan of in dat geval ook een 403-verklaring is afgelegd.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr M.A. (Michel) T Schroots.