De rol van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bij vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Strijdigheid van een bouwplan met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is geen reden voor het weigeren van een omgevingsvergunning. Ook de poging van appellant om het Barro indirect een rol te laten spelen bij de weigering van een omgevingsvergunning, namelijk door het buiten toepassing verklaren van bestemmingsplanregels wegens strijd met het Barro (waardoor op die regels geen beroep kan worden gedaan bij het verlenen van een vergunning), slaagt niet bij de rechtbank. Voor zover regels uit het bestemmingsplan in strijd zouden zijn met het Barro, had daar ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan tegen op moeten worden gekomen.
Casus
Bij besluit van 27 juni 2013 verlenen B en W van de gemeente Vlieland (B en W) op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex. Daartegen dient buurman E bezwaar in.
Bij besluit op bezwaar van 19 november 2013 verklaren B en W de bezwaren van E ongegrond.
Op 8 januari 2014 nemen B en W een nieuw besluit op bezwaar, waarin zij een misslag in het vorige besluit op bezwaar herstellen: in plaats van het bestemmingsplan 2003 wordt het ten tijde van het de aanvraag geldende bestemmingsplan van 2013 toegepast. Verder stellen B en W vast dat het bouwplan op twee punten afwijkt van het bestemmingsplan, te weten de dakhelling (> 45 graden) en het bouwvlak (overschrijding). B en W concluderen dat die afwijkingen met gebruik van de in het bestemmingsplan zelf opgenomen mogelijkheden voor afwijking van het bestemmingsplan kunnen worden vergund.
Bij brief, door de rechtbank aangemerkt als besluit, van 13 februari 2014, wijzigen B en W het besluit op bezwaar van 8 januari 2014. Zij stellen vast dat, anders dan waarvan zij bij besluit van 8 januari 2014 zijn uitgegaan, toch geen sprake is van overschrijding van het bouwvlak. Reden daarvoor is dat bepaalde overstekken niet behoeven te worden meegenomen in de berekening van de oppervlakte van het bouwplan (zie ook Afdeling 11 augustus 2010 (zaaknr. 200909829/1).
E stelt beroep in tegen het besluit op bezwaar van 19 november 2013 en daarmee tevens tegen de besluiten op bezwaar van 8 januari en 13 februari 2014.
In het beroep stelt E onder meer dat het bouwplan in strijd zou zijn met artikel 2.3.5 van het Barro. Op grond van het eerste lid van dat artikel maakt een bestemmingsplan dat betrekking heeft op grond buiten het stedelijk gebied ten opzichte van het daaraan voorafgaande geldende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk. In dit geval hebben B en W dergelijke nieuwe bebouwing echter wel toegestaan met gebruikmaking van bestemmingsplanregels voor afwijking. Nu die regels in strijd zijn met het Barro, dienen zij buiten toepassing te blijven. Gevolg daarvan is dat van die regels geen gebruik kan worden gemaakt om een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan, aldus E.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de gronden om een omgevingsvergunning te weigeren limitatief zijn opgenomen in artikel 2.10 Wabo. De strijdigheid van een bouwplan met het bouwplan is daarin niet genoemd als weigeringsgrond.
De rechtbank overweegt dat aan algemeen verbindende voorschriften, zoals neergelegd in artikel 8.4 van de bestemmingsplanregels, alleen verbindende kracht kan worden ontzegd, indien zij in strijd zijn met een hoger wettelijk voorschrift.
Vervolgens gaat de rechtbank in op het Barro, een algemene maatregel van bestuur (AmvB) als bedoeld in artikel 4.3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Ingevolge het eerste lid van artikel 4.3 Wro kunnen kort gezegd regels worden gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen (en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken). Op grond van artikel 4.3 derde lid Wro kunnen krachtens AMvB regels worden gesteld die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de AMvB zolang (nog) geen (in de maak zijnd) nieuw bestemmingsplan is vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het Barro regels bevat die zijn vastgesteld krachtens artikel 4.3 eerste lid Wro. Daarbij gaat het niet om rechtstreeks werkende bepalingen als bedoeld in artikel 4.3 lid 3 Wro. Het Barro richt zich op het gemeentebestuur die deze regeling in acht moet nemen bij het vaststellen van een bestemmingsplan (of het verlenen van een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.12, lid 1, onderdeel a, onder 3 Wabo).
In dit geval hebben B en W besloten de omgevingsvergunning voor de bouw te verlenen op basis van artikel 2.12, lid 1, onderdeel a, onder 1. Daarbij bindt artikel 2.3.5 van het Barro B en W niet, aldus de rechtbank. Voor zover E van mening is dat het Barro in het bestemmingsplan onvoldoende in acht is genomen, had hij tegen de vaststelling van het bestemmingsplan moeten opkomen, aldus de rechtbank.
Ook op het punt van de overschrijding van het bouwvlak krijgt E ongelijk. De rechtbank oordeelt op basis van de bepalingen in het bestemmingsplan over de wijze van meten dat het vergunde bouwwerk binnen het bouwvlak valt.
De rechtbank stelt E wel in het gelijk aangaande het beroep tegen de strijdigheid van de omgevingsvergunning met het bestemmingsplan op het punt van de dakhelling. Het beroep van E is daarom gegrond.
Commentaar
Hoewel ik de redeneertrant van de rechtbank niet helemaal volg (zijn bestemmingsplanregels algemeen verbindende voorschriften? In mijn ogen is een bestemmingsplan, inclusief de daartoe behorende regels, een besluit van algemene strekking waartegen, anders dan tegen algemeen verbindende voorschriften, rechtsmiddelen open staan), ben ik het wel eens met het oordeel dat eventuele strijdigheid van het bestemmingsplan met het Barro niet kan leiden tot het niet kunnen verlenen van een omgevingsvergunning. Een ander oordeel zou mijns inziens in strijd zijn met de limitatieve weigeringsgronden voor verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen in artikel 2.10 Wabo.
In de toelichting op artikel 4.3 eerste en derde lid Wro wordt in de Tekst en commentaar Ruimtelijk bestuursrecht (Kluwer Deventer 2013) onder meer aandacht besteed aan de rechtsgevolgen van het artikel en de positie van derden. In de Invoeringswet Wro en in de Wabo (artikel 2.1 lid 1, onder c) is uitdrukkelijk opgenomen dat alleen de op artikel 4.3 lid 3 (en dus niet lid 1) gegronde beschermregels grondslag zijn voor weigering van diverse vergunningen op grond van de Wabo. Alleen artikel 4.3. lid 3 biedt immers grondslag voor het opnemen van rechtstreeks jegens anderen dan de gemeente geldende regels die zich lenen tot een weigeringsgrond. Ook uit dat oogpunt acht ik de uitspraak van de rechtbank correct.
Het oordeel van de rechtbank dat het Barro regels bevat die zijn vastgesteld krachtens artikel 4.3 eerste lid Wro, volgt overigens ook uit het Barro zelf, immers, in de verwijzing naar de wetsartikelen waarop het besluit is gebaseerd staat: “Gelet op de artikelen (…), 4.3, eerste lid, en 10.8 van de Wet ruimtelijke ordening; “.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.
Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier
Commentaar op de uitspraak en op andere aangelegenheden inzake het bouwrecht is tevens te vinden ophttp://www.ibr.nl
Bron: Rechtbank Noord-Nederland AWB 13/3462, ECLI:NL:RBNNE:2014:1718
T: + 31(0)10 277 03 00