De stuiting van de verjaring van een rechtsvordering door middel van een stuitingsbrief

Niets is voor eeuwig: dat geldt ook voor rechtsvorderingen. De mogelijkheid om een vordering te gelde te maken blijft niet oneindig bestaan. Als een schuldeiser bijvoorbeeld een geldbedrag te vorderen heeft van een schuldenaar, maar nalaat om betaling van dat bedrag af te dwingen, dan verbindt de wet daar na verloop van bepaalde tijd een consequentie aan: de rechtsvordering verjaart. De schuldenaar mag er namelijk, naar mate de tijd verstrijkt, op gaan rekenen dat de schuldeiser zijn recht niet meer geldend zal maken, en dat hij niet eindeloos bewijsstukken hoeft te bewaren.

De wet biedt echter óók de mogelijkheid om de verjaring van een rechtsvordering te stuiten. Dat heeft tot gevolg dat de verjaringstermijn opnieuw gaat lopen en het moment van verjaring dus verder in de tijd komt te liggen.

De verjaring kan onder meer worden gestuit door ‘een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt’. De schuldeiser moet de schuldenaar een voldoende duidelijke waarschuwing geven dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering kan verweren.

Op 18 september 2015 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in een zaak waarin de vraag aan de orde was of een brief van een Amerikaanse advocaat kon worden aangemerkt als een schriftelijke mededeling als hiervoor bedoeld. Deze zaak zal hierna worden besproken.

HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741

De casus was als volgt.

International Strategies Group Ltd (hierna ‘ISG’) vorderde betaling van een geldbedrag door Royal Bank of Schotland N.V. (hierna ‘RBS’), vanwege het feit dat zij, althans haar rechtsvoorganger ABN AMRO, zou hebben nagelaten om maatregelen te treffen die hadden kunnen voorkomen dat ISG slachtoffer was geworden van fraude, waarbij gelden van ISG zijn weggesluisd. RBS verweerde zich met de stelling dat de vordering van ISG zou zijn verjaard. ISG op haar beurt stelde dat de verjaring was gestuit, door een brief van haar Amerikaanse advocaat aan RBS. In die brief nodigde de advocaat van ISG de advocaat van RBS uit voor een gesprek, om een aantal vragen te bespreken die bij (de advocaat van) ISG leefde met betrekking tot de verdwijning van de gelden van ISG. Het Hof vond dat deze brief geen stuitende werking had, omdat naar haar mening de inzet van de brief vooral het verkrijgen van informatie in een confraternele bespreking betrof.

De Hoge Raad heeft het arrest van het Hof vernietigd. De Hoge Raad stelt voorop dat het Hof niet alleen dient te letten op de formulering van de schriftelijke mededeling (waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt) maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof miskend dat de brief naast de door haar genoemde inzet, óók een voldoende duidelijke waarschuwing aan RBS inhield, dat zij na het verstrijken van de verjaringstermijn, er rekening mee moest houden dat zij de beschikking moest houden over haar gegevens en bewijsmateriaal, opdat zij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door ISG ingestelde vordering zou kunnen verweren. De strategie om eerst informatie te verkrijgen en een bespreking te voeren, ontkracht die voldoende duidelijke waarschuwing niet. Voor dat oordeel is volgens de Hoge Raad van belang dat:

  • de brief is geschreven door de advocaat van ISG en is gericht aan de advocaat van RBS;
  • in de brief een bespreking wordt voorgesteld over het geschil van partijen tegen de achtergrond van de uitdrukkelijk in de brief genoemde mogelijkheid “that ABN Amro may be liable for the regrettable ‘disappearance’ of the entire syndicated $ 24,000,000”;
  • de advocaat van ISG er in de brief uitdrukkelijk op heeft gewezen dat een procedure aanhangig zou kunnen worden gemaakt; en
  • aan het slot van de brief is opgemerkt “I would also think it appropriate to put ABN Amro carriers on notice of these potential claims”, met andere woorden; de advocaat van ISG adviseert ABN Amro om bij haar verzekeraars melding te maken van de vordering die ISG op haar stelt te hebben.

Ook al stond er dus niet letterlijk in de brief dat ISG de verjaring van haar vordering op RBS stuitte, RBS had uit de inhoud van de brief wel degelijk moeten opmaken dat het ISG menens was. Hoewel het – ter voorkoming van een discussie als in de onderhavige procedure – de voorkeur verdient om de verjaring van een vordering zo uitdrukkelijk mogelijk te stuiten, heeft het soms de voorkeur om meer omzichtiger te werk te gaan, bijvoorbeeld wanneer er geprobeerd wordt tot een minnelijke regeling te komen. Het is dan goed om te weten dat het niet alleen om de letterlijke tekst van de brief gaat, maar ook om de context waarin de mededeling wordt gedaan en de overige omstandigheden van het geval.

Tot slot nog een laatste opmerking over verjaring. Als een vordering eenmaal verjaard is, dan heeft dat in geval van een geldvordering tot gevolg dat de schuldenaar niet meer actief tot betaling kan worden gedwongen. De schuldeiser kan de rechter dus niet meer vragen de schuldenaar te veroordelen tot betaling. De vordering verdwijnt echter niet volledig, omdat er wel een natuurlijke verbintenis blijft bestaan. Dat heeft onder meer tot gevolg dat de mogelijkheid tot verrekening behouden blijft. Dus als twee partijen over en weer geld van elkaar te vorderen hebben, dan kan de partij wiens vordering is verjaard zich nog wel beroepen op verrekening met de vordering van zijn wederpartij.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr I. (Iris) Broere.