De vennootschapsrechtelijke werking van een aandeelhoudersovereenkomst in strijd met dwingend recht

Het is zeer gebruikelijk dat aandeelhouders van een vennootschap, in aanvulling op de statuten van die vennootschap, afspraken neerleggen in een aandeelhoudersovereenkomst. Het komt daarbij ook voor dat aandeelhouders afspraken vastleggen die in strijd zijn met statutaire bepalingen. Begin dit jaar heeft de Rechtbank Amsterdam (Rechtbank Amsterdam, 16 januari 2014) uitspraak gedaan over de afdwingbaarheid van een in een aandeelhoudersovereenkomst neergelegde afspraak die niet alleen in strijd was met de statuten maar ook met dwingend recht.

Het geschil betrof een B.V. met vier aandeelhouders, waarvan drie aandeelhouders eveneens bestuurder waren van die vennootschap. Volledig in overeenstemming met een bepaling van dwingend recht bepalen de statuten van de betreffende B.V. dat het besluit tot ontslag van een bestuurder door de algemene vergadering alleen kan worden genomen met twee derden van de stemmen die meer dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal vertegenwoordigen.

De tussen de aandeelhouders gesloten aandeelhoudersovereenkomst schrijft echter voor dat een dergelijk besluit alleen kan worden genomen met unanimiteit van stemmen. Ook bevat die aandeelhoudersovereenkomst de bepaling dat de aandeelhoudersovereenkomst prevaleert indien enige bepaling in strijd mocht zijn met de statuten.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam kan een dergelijke afspraak inzake de besluitvorming tot ontslag van een bestuurder, ook al kan deze afspraak wegens dwingend recht niet in de statuten van de vennootschap worden opgenomen, wel in een aandeelhoudersovereenkomst worden opgenomen. Ook zou in dit geval nakoming van deze afspraak worden gevorderd.

Volgens de rechter werken afspraken die zijn neergelegd in een aandeelhoudersovereenkomst op grond van artikel 2:8 Burgerlijk Wetboek (de redelijkheid en billijkheid binnen de organisatie) door in de vennootschapsrechtelijke rechtsverhouding. Dat het belang van aandeelhouders bij nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst niet altijd parallel loopt met het vennootschappelijk belang, doet daar niet aan af. Dat neemt niet weg dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die er toe leiden dat onverkorte nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst op grond van artikel 2:8 Burgerlijk Wetboek niet van een aandeelhouder kan worden verlangd. Dat zal zich kunnen voordoen als het belang van de vennootschap door onverkorte naleving van de aandeelhoudersovereenkomst afgezet tegen het daarmee gediende aandeelhoudersbelang, in onaanvaardbare mate wordt geschaad. Volgens de rechter was in het voorliggende geval onvoldoende gebleken van de bijzondere omstandigheden, als hiervoor bedoeld.

Indien u hierover nadere vragen heeft kunt u contact opnemen met Mr M.L. (Marijn) Poppelier.