Een gemeentelijke beslissing of aanbod tot verkoop van grond is geen besluit in de zin van de Awb

Rechtbank en Afdeling oordelen in onderhavig geschil dat (een aanbod) tot verkoop van grond een privaatrechtelijke kwestie – en daarom geen besluit – is en niet kwalificeert als gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Casus
De gemeente Ouder-Amstel heeft in december 2011 aan B het aanbod gedaan een stuk “woninggroen” te kopen. B is daarop ingegaan. Appellanten hebben hiertegen in maart of april 2012 bezwaar gemaakt. Omdat de gemeente hierop niet met een besluit reageerde, hebben appellanten het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel (College) op 4 juni 2012 in gebreke gesteld. Vervolgens hebben zij, in verband met het uitblijven van een besluit na het verstrijken van de termijn van ingebrekestelling, op 23 juni 2012 beroep ingesteld (wegens het niet tijdig nemen van een besluit).

De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 13 juni 2013 geoordeeld dat de termijn voor het nemen van een eventueel besluit op het bezwaar pas op 27 juni 2012 zou zijn verstreken. De ingebrekesteling dateerde van 4 juni 2012, zodat het College ten tijde van de ingebrekestelling niet in gebreke was. Een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan pas worden ingediend, indien het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, aldus de rechtbank. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat de rechtbank het beroep van appellanten niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het voorstel tot verkoop van grond door het College geen besluit is in de zin van de Awb.

Appellanten gaan van genoemde uitspraak in hoger beroep. Zij zijn van mening dat de rechtbank dat de termijn voor het nemen van een besluit ten tijde van de ingebrekestelling wel degelijk was overschreden. Verder zou de rechtbank ten onrechte hebben geoordeeld dat het voorstel tot verkoop van grond geen besluit is.

Oordeel Afdeling
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is van oordeel dat in het midden kan blijven of appellanten kunnen worden gevolgd in hun stelling dat het College ten tijde van de verzending van de ingebrekestelling al in gebreke was. Zij ziet geen grond voor het oordeel dat appellanten belang hebben bij hun hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Ter zitting hebben appellanten immers aangevoerd dat hun belang is gelegen in het verkrijgen van een oordeel over de handelswijze van het College. Het betoog van appellanten kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, aldus de Afdeling.

Met betrekking tot het aanbod van verkoop van de grond met het “woninggroen” heeft de rechtbank  naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat dit een privaatrechtelijk karakter heeft, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Het bezwaar daartegen heeft het College terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover appellanten stellen dat de verkoop van grond gepaard had moeten gaan met het verlenen van een omgevingsvergunning wegens gebruik in strijd met het bestemmingsplan, en, nu deze vergunning is geweigerd, sprake is van een besluit, faalt dit. De verkoop van grond kan niet worden aangemerkt als gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Het hoger beroep is ongegrond en de Afdeling bevestigt uitspraak  van de rechtbank.

Commentaar
Het oordeel van de rechtbank en de Afdeling dat (een aanbod) tot verkoop van grond een privaatrechtelijke kwestie is en daarom geen besluit is en niet kwalificeert als gebruik in strijd met het bestemmingsplan, acht ik terecht.

Het valt op dat de Afdeling via een andere route tot het oordeel komt dat appellanten geen recht hebben op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen dan de rechtbank.
De rechtbank komt tot het oordeel dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun beroep omdat de ingebrekestelling voortijdig, namelijk voor de afloop van de termijn voor het nemen van een besluit, is verzonden.
De Afdeling laat in het midden of de ingebrekestelling te vroeg was verzonden. Zij oordeelt op basis van het procesbelang: nu appellanten hebben gesteld dat hun belang voor het instellen van het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op een gerechtelijk oordeel over de zorgvuldigheid van de handelwijze van het College – en dus niet op het verkrijgen van geldelijke vergoeding in geval van te laat beslissen – oordeelt de Afdeling dat appellanten geen belang hebben bij het beroep voor zover het het niet tijdig nemen van een besluit betreft.

Uit de jurisprudentie over het procesbelang (zie nader Tekst en commentaar Awb, Kluwer 2013, commentaar artikel 8:1 Awb, p. 668 e.v.) blijkt dat de rechter alleen overgaat tot beantwoording van rechtsvragen als sprake is van een besluit. Daarvan is hier geen sprake: het aanbod en de beslissing tot verkoop van gronden zijn immers geen besluiten in de zin van de Awb.

Voorts geldt voor het procesbelang dat het doel dat degene die (hoger) beroep instelt moet kunnen worden bereikt: er moet sprake zijn van enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden (proces)belang bij een uitspraak (wederom Tekst & commentaar voornoemd). In dit geval ging de rechtsstrijd van partijen over de vraag in hoeverre sprake was van een besluit en in hoeverre de gemeente onzorgvuldig handelen kon worden verweten. Dat doel kan niet worden bereikt door het verkrijgen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.

Artikel 4:17, lid 6 Awb – waarin staat wanneer een bestuursorgaan geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd – bepaalt onder c dat geen dwangsom is verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Omdat de uitzondering is beperkt tot de aanvraag, lijkt deze grond te zijn bedoeld voor de bezwaarschriftprocedure. Het is jammer dat de formulering van deze bepaling niet zodanig is, dat zij ook door de rechter in (hoger) beroep kan worden toegepast.

Voor zover de koper van het perceel “woninggroen” de gronden niet overeenkomstig het bestemmingsplan zou gebruiken, zouden appellanten het College overigens kunnen vragen om handhaving van het bepaalde in het bestemmingsplan. De reactie van het College op een dergelijke aanvraag is een besluit waartegen appellanten rechtsmiddelen kunnen aanwenden.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.

Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier

Commentaar op de uitspraak en op andere aangelegenheden inzake het bouwrecht is tevens te vinden ophttp://www.ibr.nl

Bron: Afdeling 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1334