Een stortplaats kan niet tegelijkertijd een plaats voor het nuttig toepassen van afvalstoffen zijn

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 4 juli 2018, 201708099, ECLI:NL:RVS:2018:2215

DIW wenst haar werkzaamheden uit te breiden en de kwalificatie ervan te wijzigen van “stortplaats” in “nuttige toepassing”. Die vlieger gaat niet op. De Afdeling is van oordeel dat de activiteiten van DIW kwalificeren als stortplaats. Niet de aanvraag, maar de aard van de activiteiten bepaalt of sprake is van stortplaats of nuttige toepassing.

Artikelen: 1 Besluit stortplaatsen en stortverboden; 28.1, aanhef en onder c en d, onderdeel C, bijlage I Bor, bijlage I, categorie 5.4, Richtlijn 2010/75/EU (PB 2010 L 334), Richtlijn 1999/31/EG, artikelen 2 en 3 (PB 1999, L 182)

Ontgrondingenplas De Ingensche Waarden (DIW) heeft een vergunning voor het in de plas brengen van baggerspecie van een bepaalde kwaliteit. De vergunning houdt in dat DIW kwalificeert als stortplaats. DIW wil ook grond baggerspecie van een andere kwaliteit in de plas aanbrengen en verzoekt om wijziging van de kwalificatie “stortplaats” in een “inrichting voor de nuttige toepassing van baggerspecie”. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland weigert die omgevingsvergunning en de rechtbank handhaaft deze weigering. Motivering voor de weigering is dat een handeling met afvalstoffen niet tegelijkertijd kan worden aangemerkt als nuttig toepassen van baggerspecie.

DIW gaat in hoger beroep. Zij stelt dat zij geen stortplaats meer is nu zij heeft verzocht om wijziging van alle activiteiten van storten in nuttig toepassen: zij beëindigt dus haar stortactiviteiten en zet haar activiteiten voort onder de regels voor nuttige toepassing. Voorts meent DIW, op basis van verwijzing naar internationale Richtlijnen, dat het college niet bevoegd is een besluit te nemen.

Afdeling
De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak in de kwestie DIW, d.d. 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2353). Daarin heeft de Afdeling overwogen dat DIW kwalificeert als stortplaats.

Vervolgens overweegt de Afdeling dat uit de aanvraag van DIW in deze kwestie niet blijkt dat de vergunde activiteiten worden beëindigd; deze worden juist worden voortgezet. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat DIW ook na de gevraagde verandering een stortplaats is. Dat in de aanvraag iets ander staat, maakt niet uit: niet de kwalificatie in de aanvraag, maar de aard van de vergunde en aangevraagde activiteiten bepaalt of sprake is van stortplaats of nuttige toepassing.

Ook de stelling dat het college niet bevoegd zou zijn, snijdt volgens de Afdeling geen hout. Volgens de bepalingen in Richtlijnen 2010/75/EU (PB 2010 L 334), artikel 5.4 en 1999/31/EG, artikel 2 is sprake van een stortplaats en het college is bevoegd.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.

Dit artikel is reeds eerder verschenen op Kluwer SmartNewz.