Ernstige verwijtbaarheid werkgever; (financiële) gevolgen ontslag meegewogen bij het bepalen van de billijke vergoeding

Samenvatting uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 28 juni 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:5444

Werkgever heeft een eenmanszaak die zich bezighoudt met bewindvoering, curatele en schuldhulpverlening. Werknemer is op 13 januari 2003 bij werkgever in dienst getreden. Zij was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker, tegen een salaris van € 1.753,05 bruto per maand, inclusief vakantiegeld. Op grond van de art. 1:383 lid 7 en 1:435 lid 7 BW komt een professionele curator of bewindvoerder alleen dan voor benoeming in aanmerking, indien hij voor wat betreft onder meer bedrijfsvoering en scholing voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen kwaliteitseisen. Op 1 april 2014 is het Besluit kwaliteitseisen (hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit vereist – kort gezegd – dat iedere curator c.q. windvoerder en een ieder die de taken van een curator of bewindvoerder uitoefent, uiterlijk vóór 1 april 2016 in het bezit moet zijn van een passend MBO-4 diploma. De curator c.q. bewindvoerder moet zorg dragen voor de begeleiding van de personen die vorenbedoelde taken uitoefenen door ten minste jaarlijkse functioneringsgesprekken te voeren, deze schriftelijk vast te leggen en hen jaarlijks in staat te stellen in het Besluit opgenomen bijscholings- of trainingsactiviteiten te volgen. Eind januari 2016 concludeert een door werkgever ingeschakelde HR-adviseur dat werknemer het MBO-4 diploma niet op tijd zal kunnen behalen.

Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond. Werkgever stelt dat sprake is van omstandigheden die zodanig zijn dat van werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Werkgever legt hieraan ten grondslag dat werknemer zonder vereist diploma haar werkzaamheden niet meer kan verrichten. Werknemer voert verweer en stelt in dat verband dat werkgever veel te laat is gestart met het bijscholingstraject en dat deze nalatigheid niet op haar mag worden afgewenteld. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt werknemer bij wijze van tegenverzoek ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2016, toekenning van een transitievergoeding ad € 9.144,61 bruto en toekenning van een billijke vergoeding ad € 30.678,00 bruto. Volgens werknemer heeft werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld door jarenlang niets te doen aan haar opleiding en scholing.

Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door werkgever naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op in de zin van art. 7:669 lid 3 sub h BW. De kantonrechter overweegt daartoe dat werkgever vanwege de wettelijke regels de overeengekomen werkzaamheden vanaf 1 april 2016 niet meer kan laten verrichten door werknemer, waardoor niet van werkgever kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

De kantonrechter is het met werknemer eens dat werkgever te laat en te weinig actie heeft ondernomen om werknemer in staat te stellen een MBO-4 opleiding te volgen. Daarmee heeft werkgever zijn scholingsverplichting op grove wijze geschonden en dat is hem ernstig te verwijten. Werkgever heeft temeer ernstig verwijtbaar gehandeld doordat hij werknemer niet tijdig en onvolledig heeft geïnformeerd over de gevolgen van het Besluit. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding houdt de kantonrechter rekening met het loon van werknemer, de duur van het dienstverband en – in dit geval – ook de (financiële) gevolgen van het ontslag. De wetsgeschiedenis van de Wwz dwingt volgens de kantonrechter niet tot de conclusie dat de gevolgen van het ontslag steeds geheel buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. De kantonrechter ziet daarom ruimte om die gevolgen wel mee te wegen, temeer omdat een vaststelling van de hoogte van een billijke vergoeding die geheel los staat van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer ook niet altijd recht zal kunnen doen aan de (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. De kantonrechter veroordeelt werkgever tot betaling van de transitievergoeding van € 9.144,61 en tot betaling van een billijke vergoeding van € 21.000,00.

Deze samenvatting is geschreven door Mr F.J.J. (Jeroen) Snijers en verschenen op Kluwer SmartNewz van 6 juli 2016 (Smartnewz AR 2016/1932)