Grenzen aan het faillissementsverhoor
Op grond van artikel 105 Faillissementswet (hierna: “Fw”) is een persoon die in staat van faillissement is verklaard gehouden om inlichtingen aan onder meer de curator te verschaffen (maar ook aan de rechter-commissaris of indien ingesteld, aan een schuldeiserscommissie). Op grond van artikel 106 Fw zijn ook bestuurders en commissarissen van een failliete rechtspersoon gehouden om inlichtingen aan de curator te verstrekken. Indien in strijd met voornoemde bepalingen wordt gehandeld, heeft de curator de mogelijkheid om de rechter-commissaris op grond van het bepaalde in artikel 66 Fw te verzoeken een zogenaamd faillissementsverhoor te gelasten. Doel van een dergelijk verhoor is om ten overstaan van een rechter-commissaris informatie aan de curator te verstrekken. Een rechter-commissaris is onder meer belast met het toezicht op het beheer en de vereffening van de faillissementsboedel door de curator. Voorts heeft een rechter-commissaris bij een faillissementsverhoor de mogelijkheid om ter opheldering van alle omstandigheden ter zake het faillissement vragen aan een betrokkene te stellen.
De Hoge Raad heeft zich in het verleden gebogen over de vraag of een rechter-commissaris misbruik kan maken van de in de artikelen 66, 105 en 106 Fw gegeven bevoegdheden.
De Hoge Raad oordeelde in dat kader dat een rechter-commissaris op grond van het bepaalde in artikel 66 Fw een ruime bevoegdheid heeft om in het kader van de informatieverschaffing bij een faillissement getuigen te horen. De informatieplicht c.q. inlichtingenplicht uit hoofde van de artikelen 105 Fw en 106 Fw brengen een ruime bevoegdheid voor een rechter-commissaris met zich..
Die ruime bevoegdheden van een recht-commissaris zijn echter niet ongelimiteerd en onbeperkt, aldus de Hoge Raad, maar worden beperkt door het bepaalde in artikel 3:13 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”). Artikel 3:13 lid 2 BW houdt onder meer in dat een bevoegdheid wordt misbruikt door haar uit te oefenen met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Nu de artikelen 66, 105 en 106 Fw tot doel hebben om opheldering te verkrijgen over alle omstandigheden die het faillissement betreffen, staat het een rechter-commissaris niet vrij om de bevoegdheden aan te wenden voor een ander doel dan het verkrijgen van de bedoelde opheldering. Dat is met name het geval, zo oordeelde de Hoge Raad, indien het doel gelegen is in het vergaren van gegevens ten behoeve van een civiele procedure tegen de gefailleerde of een bestuurder en/of een commissaris van een gefailleerde vennootschap.
Bedacht moet evenwel worden dat, hoewel de ruime bevoegdheden van een rechter-commissaris niet ongelimiteerd en onbeperkt zijn, een rechter-commissaris niet in alle gevallen behoeft te motiveren waarom hij een verhoor gelast, terwijl hij evenmin, op voorhand de vragen die hij tijdens een verhoor wil stellen, kenbaar behoeft te maken. Enige nuancering is hier op zijn plek. Het voorgaande laat namelijk onverlet dat zich wel bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die meebrengen dat de rechter-commissaris wél dient te motiveren waarom hij een verhoor gelast. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een rechter-commissaris in een eerder stadium te kennen heeft gegeven geen faillissementsverhoor te gelasten.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr M.H. (Martijn) Janssen.
T: + 31(0)10 277 03 00