In 2012 aangevraagde omgevingsvergunning uitbreiding melkveehouderij terecht geweigerd in 2016
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 20 juni 2018, zaaknummer 201703268, ECLI:NL:RVS:2018:2010
Bij een besluit op een aanvraag wordt in beginsel het op dat moment geldende recht toegepast. Het college mag het ten tijde van de aanvraag wel, maar bij het besluit niet meer geldende recht toepassen als aanvrager bij aanvraag een rechtstreekse aanspraak had op een omgevingsvergunning voor bouwen: het bouwplan moest overeenkomen met het bestemmingsplan en artikelen 4.1 en 4.3 Wro, terwijl ook geen sprake was van een voorbereidingsbesluit. Daaraan is niet voldaan.
Artikelen: 2.1, 2.10, 2.12, 3.3 Wabo; 4.1 Wro; 2, 34 provinciale verordening ruimte (Noord-Brabant)
Een melkveehouderij te Heusden vraagt in juni 2012 vergunning voor de realisatie van vier rundveestallen, zes silo’s en een mestkelder. Daarna wijzigt hij het bouwplan enkele keren. Het college weigert de vergunning bij besluit van 28 juni 2016, omdat het bouwplan in strijd is met artikel 34 provinciale verordening ruimte 2014. Aanvrager had volgens het college geen rechtstreekse aanspraak op verkrijging van een omgevingsvergunning en het college heeft geen ontheffing van de provinciale verordening gevraagd, nu aanvrager niet bereid was om aanvullende gegevens te verstrekken. Aanvrager stelt beroep en vervolgens hoger beroep in.
Afdeling
De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 26 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP2066), waaruit blijkt dat het college bij een besluit op een aanvraag in beginsel het ten tijde van het besluit geldende recht moet toepassen. Bij wijze van uitzondering mag het college het ten tijde van de aanvraag geldende recht (dat bij het nemen van het besluit niet meer geldt) toepassen, maar dat mag alleen als de aanvrager op het moment van de aanvraag een rechtstreekse aanspraak had op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Daarvan is sprake als het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan ten tijde van de aanvraag en de artikelen 4.1 en 4.3 Wro, terwijl evenmin een voorbereidingsbesluit van kracht was.
In dit geval was vanaf 21 september 2013 een voorbereidingsbesluit van kracht. De rechtbank heeft daarom terecht bekeken of het bouwplan voor die datum in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Op dat moment was het bouwplan niet in overeenstemming met het bestemmingsplan: op een gewijzigde bouwtekening van 18 juli 2012 was een gedeelte van een stal hoger dan de volgens het bestemmingsplan toegestane 10 meter. Die hoogte heeft aanvrager pas in november 2014 teruggebracht tot 10 meter. Nu de aanvraag vanwege de hoogte van de stal in strijd was met het bestemmingsplan, bestond geen rechtstreekse aanspraak op een vergunning, zodat terecht is getoetst aan het ten tijde van het besluit geldende recht, inclusief de provinciale verordening. Conform provinciale verordening is vereist dat de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daarvan was geen sprake, zodat de vergunning terecht is geweigerd.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.
Dit artikel is reeds eerder verschenen op Kluwer SmartNewz.
T: + 31(0)10 277 03 00