Leefbaarheid en huisvesting
Bij verlening van een vergunning op basis van een gemeentelijke huisvestingsverordening dient de invloed van verlening van een vergunning op de leefbaarheid in de omgeving te worden meegewogen.
Casus
Het college van burgemeester en wethouders van Velsen (B&W) heeft bij besluit van 28 november 2013 aan appellante een vergunning verleend om twee panden in IJmuiden geheel of gedeeltelijk aan de woonbestemming te onttrekken. Bedoeling is dat de panden niet meer voor permanente bewoning door een huishouden worden gebruikt, maar voor kamerverhuur. Een buurman van de panden heeft bezwaar ingediend tegen dit besluit, omdat hij veel overlast ondervindt van het zeer intensieve gebruik voor kamerverhuur. De overlast bestaat uit contactgeluid, burengerucht en verstoring van de openbare orde.
B&W heeft in de beslissing op het bezwaar gesteld dat de gemeentelijke verordening niet voorschrijft dat wordt getoetst aan leefbaarheid. Verder is de overlast volgens B&W niet te wijten aan het gebruik, maar aan de aard van sommige huurders.
In beroep heeft de rechtbank Noord-Holland overwogen dat B&W ten onrechte de leefbaarheid niet als toetsingscriterium heeft meegewogen. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 22 november 2006 (nr. 200600355) waarin de Afdeling heeft overwogen dat bij het belang van de bescherming van behoud of samenstelling van de woningvoorraad ook de leefbaarheid een rol speelt.
Appellante (vergunning houdster) gaat tegen die uitspraak in hoger beroep
Gronden van hoger beroep
Appellante stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de leefbaarheid in Huisvestingswet, verordening, noch wetsgeschiedenis een in acht te nemen criterium is bij de verlening van een onttrekkingsvergunning.
Verder vindt appellante dat de rechtbank de buurman die in beroep was gegaan niet-ontvankelijk had moeten verklaren vanwege het ontbreken van belang. B&W heeft de vergunningverlening gestoeld op artikel 23, lid 1a (samenvoegen met andere woonruimte), terwijl dat lid 1c had moeten zijn (omzetten in onzelfstandige woonruimte). Volgens appelante is de vergunning haar van rechtswege verleend.
Oordeel Afdeling
De Afdeling geeft appellante op beide gronden ongelijk.
Voor wat betreft het meewegen van de leefbaarheid verwijst de Afdeling naar eerdere jurisprudentie van 21 maart 2012 (nr. 201104643) en 19 augustus 2015 (nr. 201410256). Bij de belangenafweging in het kader van de beslissing op een aanvraag om verlening van een onttrekkingsvergunning moet ook de leefbaarheid in de omgeving worden betrokken. De Huisvestingswet beoogt die leefbaarheid immers mede te beschermen door regulering van de samenstelling van de woonruimte voorraad. Bij de beoordeling van die leefbaarheid moet B&W kenbaar, deugdelijk en zorgvuldig motiveren, maar B&W heeft wel beoordelingsvrijheid en de rechter moet terughoudend toetsen.
Wat het punt van de niet-ontvankelijkverklaring en de vergunning van rechtswege betreft, overweegt de Afdeling dat, daargelaten de vraag of B&W in plaats van een onttrekkingsvergunning een omzettingsvergunning had moeten verlenen, B&W in beide gevallen moet nagaan of het belang van verlenen van de vergunning groter is dan het belang van het behoud van de samenstelling van de woningvoorraad. De buurman had dan ook wel belang bij het bezwaar en beroep. Daarbij komt dat paragraaf 4.1.3.3 Awb (de lex silencio positivo) in Huisvestingswet, noch verordening van toepassing is verklaard, zodat geen vergunning van rechtswege is verleend.
Commentaar
Dat de leefsituatie van de omgeving dient te worden betrokken bij de beslissing over vergunningverlening in het kader van de Huisvestingswet en de daarop gebaseerde gemeentelijke verordening, verbaast, mede met een blik op de eerdere jurisprudentie, niet.
Uit de uitspraak blijkt ook dat B&W een onttrekkingsvergunning heeft verleend, terwijl verlening van een omzettingsvergunning mogelijk meer in de rede had gelegen. Vanwege de formulering van de definitie van onttrekken in de gemeentelijke verordening kan er over de vraag welk soort vergunning moet worden verleend discussie ontstaan. De Afdeling gaat op die discussie niet in, maar oordeelt dat, welke vergunning ook verleend wordt, steeds de afweging van het belang van vergunningverlening tegen het belang van het behoud van de samenstelling van de woningvoorraad moet plaatsvinden.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.
Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier
Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 10 februari 2016, zaaknr. 201502455/1/A3, ECLI:NL:RVS:2016:336
T: + 31(0)10 277 03 00