Misbruik van identiteit wordt niet beloond (maar afgestraft)
Om verschillende redenen en op verschillende momenten komen sommige ondernemers op het idee om de identiteit van hun onderneming te veranderen of om onduidelijkheid te creëren over die identiteit. Maar wanneer dit met kwade bedoelingen gebeurt, kan de rechter dat afstraffen.
Eerder dit jaar deed de rechtbank Den Haag uitspraak in een zaak waarin een huurder onder haar betalingsverplichtingen uit probeerde te komen door als nieuwe entiteit verder te gaan. De huurder en haar bestuurder kwamen echter van een koude kermis thuis. De rechter hield zowel de nieuwe entiteit als de bestuurder daarvan aansprakelijk.
Uitgangspunt rechtspersoonlijkheid
Een BV is een rechtspersoon, die als zelfstandig rechtssubject aan het rechtsverkeer kan deelnemen. Dit betekent dat de BV eigen rechten en verplichtingen heeft en – in principe – niet aansprakelijk is voor (rechts)handelingen van anderen. Van dit onderscheid in identiteit kan echter ook misbruik worden gemaakt. De Hoge Raad heeft al meerdere keren geoordeeld dat zulk misbruik niet hoort te worden beloond.
Onrechtmatige daad, vereenzelviging en toerekening
Als verschillende (rechts)personen misbruik maken van het verschil in identiteit en een ander daar schade door lijdt, dan is dat onrechtmatig. Op alle rechtspersonen die bij het onrechtmatige handelen (het misbruik) betrokken zijn rust dan de verplichting om de schade van de derde te vergoeden.
Daarbij mogen de bedoelingen van de “zeggenschapshouder”, degene die het beleid in de rechtspersonen bepaalt, aan de betrokken rechtspersonen worden toegerekend. Die zeggenschapshouder handelt in dat geval bovendien ook zelf onrechtmatig. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als iemand een vordering niet meer kan incasseren doordat zijn wederpartij vermogensbestanddelen heeft ondergebracht in een (andere) rechtspersoon met het doel om die vermogensbestanddelen “aan verhaal te onttrekken”.
Alleen in bijzondere gevallen staat de Hoge Raad toe dat de betrokken (rechts)personen worden “vereenzelvigd”, waarbij het identiteitsverschil tussen de verschillende (rechts)personen volledig wordt weggedacht. Verschillende auteurs betogen inmiddels dat dit ook bij verhaalsbenadeling (iets aan verhaal onttrekken) het geval zou moeten zijn. In ieder geval kan hier aan worden gedacht in situaties waarin een crediteur zich tegenover haar schuldeiser beroept op een identiteitsverschil met een andere rechtspersoon, maar die rechtspersoon en zijzelf feitelijk gewoon dezelfde onderneming drijven. En zij verder in alles proberen uit te stralen dat zij ook één en dezelfde zijn, bijvoorbeeld om in de markt geen vragen op te roepen over de continuïteit van de onderneming.
In 2016 oordeelde de rechtbank Midden-Nederland dat als een van de betrokken rechtspersonen het oogmerk had om een derde te benadelen door misbruik van identiteitsverschil met een andere rechtspersoon, dat oogmerk ook aan die andere rechtspersoon moet worden toegerekend en vereenzelviging “de aangewezen vorm [is] om het misbruik maken van het identiteitsverschil ongedaan te maken.” De beide rechtspersonen werden door de rechtbank simpelweg als één en
dezelfde rechtspersoon aangemerkt. Het is de vraag of de rechtbank Midden-Nederland daarmee de lat voor vereenzelviging niet te laag heeft gelegd.
Onweerlegbaar rechterlijk bewijsvermoeden
Eerder dit jaar heeft de rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan, waarin weer niet werd vereenzelvigd, maar wel toegerekend, en waaruit blijkt dat dat voor de schuldeiser in veel gevallen ook al voldoende is. De “zeggenschapshouder” (in dit geval de bestuurder) van een debiteur had in deze zaak de activiteiten feitelijk één op één voortgezet in een nieuw opgericht rechtspersoon met het doel om verhaal door een schuldeiser te voorkomen. Maar volgens de rechtbank waren er niet voldoende bijzondere omstandigheden aanwezig voor vereenzelviging, en daarom hanteerde de rechtbank het “onweerlegbare rechterlijke bewijsvermoeden” dat behalve de bestuurder ook de opvolgende rechtspersoon zich aan misbruik had schuldig gemaakt. Ook zonder vereenzelviging stond daarmee vast dat zowel de bestuurder als de opvolgende rechtspersoon aansprakelijk was tegenover de schuldeiser.
De bestuurder en de opvolgende vennootschap werden op basis hiervan hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag dat verschuldigd was door de oorspronkelijke debiteur, die inmiddels niet meer bestond. Voor de schuldeiser werd hiermee feitelijk hetzelfde resultaat bereikt als wanneer de bestuurder en de rechtspersonen waren vereenzelvigd.
Bestuurders en beleidsbepalers zijn gewaarschuwd: wie al te slim wil zijn loopt niet alleen het risico dat alsnog moet worden betaald, maar ook dat hij zelf aansprakelijk wordt voor de verplichtingen van de rechtspersonen die hij onder betalingsverplichtingen uit heeft willen rommelen.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr J.A.J. (Joop) Werner.
Dit artikel is reeds eerder gepubliceerd op de website Accountant.
T: + 31(0)10 277 03 00