Vrijstelling en bouwplan
Verduidelijking van jurisprudentie op het gebied van vrijstelling en bouwplan: gefaseerde verlening van bouwvergunningen voor het bouwplan waarvoor de vrijstelling is verleend is mogelijk.
Casus
Bij besluit van 12 januari 2010 verleent het college van burgemeester en wethouders (B&W) vrijstelling aan B voor het bouwen van een rundveestal en de aanleg van een sleufsilo en een mestbassin. De vrijstelling heeft betrekking op de vergroting van het agrarisch bouwperceel tot 1,5 hectare ten behoeve van de uitbreiding van de veehouderij met een ligboxenstal en een voerkeuken.
Bij besluit van 4 oktober 2010 verleent B&W aan B een bouwvergunning voor het oprichten van een voerschuur en werktuigenberging voor melkrundvee te Coevorden. De daartegen ingediende bezwaren verklaart B&W ongegrond bij besluit van 14 april 2011.
Op 18 februari 2011 verleent B&W een bouwvergunning voor het oprichten van een stal voor melkrundvee, met separatie en strohokken. De daartegen ingediende bezwaren verklaart B&W bij besluit van 15 november 2011 ongegrond.
Appellanten komen in beroep van de besluiten van 14 april en 15 november 2011. Bij uitspraak van 9 april 2013 verklaart de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 14 april 2011 ongegrond. Het beroep tegen het besluit van 15 november 2011 verklaart zij gegrond.
B&W komt in beroep tegen de uitspraak van 9 april 2013.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vrijstelling van 12 januari 2010 ziet op het bouwplan dat bij besluit van 4 oktober 2010 is vergund. Volgens de rechtbank kan, als eenmaal een bouwvergunning met vrijstelling is verleend, niet op basis van dezelfde vrijstelling een bouwvergunning voor een nieuw bouwplan worden verleend, ook al past het bouwplan binnen de mogelijkheden van de verleende vrijstelling. Voor dat standpunt verwijst zij naar uitspraken van de Afdeling van 15 juli 2009 (zaak nrs. 200805354/1 en200900135/1), 23 december 2009 (zaak nr. 200901509/1) en 22 december 2010 (zaak nr. 201003259/1).
Oordeel Afdeling
Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) betreffen de besluiten van 4 oktober 2010 en 18 februari 2011 geen bouwplannen die elkaar uitsluiten, maar zij vormen samen het project waarop de vrijstelling ziet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat niet met gebruikmaking van deze vrijstelling voor beide bouwplannen een bouwvergunning zou kunnen worden verleend.
De jurisprudentie waarnaar de rechtbank verwijst, bepaalt volgens de Afdeling dat een voor de inwilliging van een aanvraag vereiste vrijstelling van het bestemmingsplan alleen betrekking kan hebben op een bepaald bouwplan en zich niet mede kan uitstrekken tot eventuele toekomstige aanvragen voor andere bouwplannen. In dit geval is echter gefaseerd bouwvergunning verleend voor hetzelfde bouwplan en dat mag wel.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarin het beroep tegen het besluit van 15 november 2011 gegrond is verklaard en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de besluiten van 15 november 2011 (gemotiveerd) ongegrond.
Commentaar
In de uitspraken waarnaar de rechtbank verwijst, oordeelt de Afdeling dat als met een vrijstelling een bouwvergunning is verleend voor een bouwplan, niet op basis van dezelfde vrijstelling nadien voor een nieuw bouwplan bouwvergunning kan worden verleend (15 juli 2009, zaak nr. 200900135/1 en 23 december 2009, zaak nr. 200901509/1 en 22 december 2010, zaak nr. 201003259/1). Die zaken betreffen een vrijstelling voor bouwen waarbij tegelijkertijd met het aanvragen van de vrijstelling een bouwaanvraag is ingediend. Vervolgens wil de aanvrager, met gebruik van de reeds in het kader van dat andere bouwplan verleende vrijstelling, een nieuw bouwplan realiseren door hetzij op een ander perceeldeel een nieuw gebouw te bouwen, hetzij een andere invulling te geven aan een met de vrijstelling gerealiseerd bouwwerk (keukenshowroom, kantoor en vergaderruimte in plaats van opslag), hetzij in de toekomst een nieuw bouwplan in te dienen met behoud van de vrijstelling. Dat mag niet.
In dit geval gebeurt er iets anders: de vrijstelling ziet op het mogelijk maken van een ligboxenstal, melkhuis, voer- en mestopslag en voerkeuken door het vergroten van het bouwblok tot 1,5 hectare. De vergunning van 4 oktober 2010 betreft alleen de oprichting van de beoogde voerschuur/ werktuigenberging en de vergunning van 18 februari 2011 heeft alleen betrekking op de beoogde stal voor melkrundvee. De vergunningen geven samen vorm aan het plan waarvoor de vrijstelling is verleend. Dat is een verschil met de uitspraken waarnaar de rechtbank heeft verwezen, omdat in die gevallen steeds sprake was van een andere invulling dan het plan waarvoor de vrijstelling was verleend. Het gebruik van de vrijstelling voor de verdere invulling van het plan waarvoor de vrijstelling was verleend is mogelijk, terwijl invulling van de vrijstelling met een nieuw bouwplan dat niet is.
Naast het bovengenoemde speelt ook een punt van overgangsrecht. De vrijstelling van 4 oktober 2010 was blijkbaar voor 1 juli 2008 (datum inwerkingtreding nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro)) aangevraagd. Daarom gold het voor 1 juli 2008 geldende recht voor de vrijstelling en ook voor de aanvragen om een bouwvergunning in overeenstemming met die vrijstelling (artikel 9.1.10 eerste en derde lid Invoeringswet Wro). Omdat de rechtbank de vergunning van 18 februari 2011 niet zag als een onderdeel van het bouwplan waarvoor de vrijstelling was gevraagd, oordeelde zij dat op die vergunning niet het oude, maar het nieuwe recht van toepassing was. Dat heeft de Afdeling hersteld door te oordelen dat B&W de aanvraag voor de vergunning van 18 februari 2011 terecht heeft aangemerkt als aanvraag als bedoeld in artikel 9.1.10, derde lid, Invoeringswet Wro.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.
Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier
Commentaar op de uitspraak en op andere aangelegenheden inzake het bouwrecht is tevens te vinden ophttp://www.ibr.nl
Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 201304982/1/A1, ECLI:RVS:2014:228
T: + 31(0)10 277 03 00