Nogmaals: de waarschuwingsplicht van de aannemer bij meerwerk
Twee jaar geleden bespraken wij een uitspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (‘RvA’) van 1 september 2011 waarin de waarschuwingsplicht van de aannemer bij meerwerk als bedoeld in artikel 7:755 Burgerlijk Wetboek aan de orde kwam. Op grond van dat artikel dient een aannemer zijn opdrachtgever er tijdig voor te waarschuwen dat aan de uitvoering van meerwerk kosten zullen zijn verbonden.
In het genoemde wetsartikel staat niet dat de aannemer de opdrachtgever ook dient te informeren over deomvang van de meerkosten. Desondanks besliste de RvA in de zaak van september 2011 dat, hoewel de betreffende aannemer wel had gewaarschuwd voor meerkosten, hij tóch geen aanspraak kon maken op volledige vergoeding daarvan, omdat hij de opdrachtgever niet had geïnformeerd over de omvang daarvan. Het ging in die zaak om werkzaamheden die gedurende meerdere jaren waren uitgevoerd. Wij hielden er nog rekening mee dat dit feit bij de beslissing een rol had gespeeld, en dat als het om eenmalig meerwerk zou zijn gegaan, de zaak wellicht anders was afgelopen.
Op 24 september 2013 wees het Hof Arnhem-Leeuwarden een arrest in een zaak waarin het ging om éénmalig meerwerk. Ook in die zaak oordeelde het Hof dat de betreffende aannemer diens opdrachtgever had moeten informeren over de concrete kosten die met het uit te voeren meerwerk gemoeid zouden zijn, en dat bij gebreke daarvan de aannemer géén aanspraak kon maken op een vergoeding van dat meerwerk. De feiten in deze zaak waren als volgt.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 24 september 2013
Een hoofdaannemer had diens onderaannemer opdracht gegeven voor – kort gezegd – het leveren van kantelstuwen en overstortputten voor een bedrag van € 85.000,- exclusief BTW. De hoofdaannemer verstrekte vier meerwerkopdrachten. Twee wijzigingen hadden betrekking op de overstortputten: de bouwvorm daarvan wijzigde en de putten zouden moeten worden uitgevoerd in roestvrijstaal.
Bij een bespreking tussen de hoofd- en onderaannemer heeft de onderaannemer laten weten dat de gewenste wijziging van de bouwvorm van de putten circa € 1.000,- per put zou kosten. Ten aanzien van de uitvoering in rvs, heeft de onderaannemer laten weten dat die uitvoering duurder zou zijn dan kunststof. De hoofdaannemer zal zich dat ook hebben gerealiseerd, vanwege het feit dat oorspronkelijk in het bestek was bepaald dat de putten in rvs dienden te worden uitgevoerd, maar de onderaannemer een uitvoering in kunststof had geoffreerd juist vanwege het feit dat rvs duurder is dan kunststof. Met de wijziging van rvs naar kunststof had de hoofdaannemer ingestemd.
Nadien, op 22 december 2008, heeft de hoofdaannemer aan de onderaannemer laten weten dat hij nog steeds wachtte op een opstelling van de meerkosten van de wijziging aan de overstortputten. De onderaannemer heeft vervolgens pas nadat hij al het meerwerk had uitgevoerd, een onderbouwing van de daarmee gemoeide kosten aan de hoofdaannemer verstrekt en kort daarna meerwerkfacturen voor een bedrag van € 59.180,- exclusief BTW ingediend. De hoofdaannemer weigerde deze te betalen.
Nadat de rechtbank de hoofdaannemer had veroordeeld tot betaling van de facturen van de onderaannemer, wees het Hof Arnhem-Leeuwarden de vordering van de onderaannemer alsnog volledig af. Het Hof oordeelde dat de ratio van de in artikel 7:755 BW opgenomen waarschuwingsplicht is de opdrachtgever (in deze zaak is dat de hoofdaannemer) te behoeden voor vermijdbare kostenoverschrijdingen. Om te voldoen aan die waarschuwingsplicht dient de opdrachtgever een reëel inzicht te hebben gekregen in de omvang van de concreet te verwachten meerkosten, ook al zal de opdrachtgever hebben begrepen dat het meerwerk tot een prijsverhoging zal leiden. Het Hof meende dat, mede gelet op het feit dat het meerwerk ongeveer 70% bedroeg van de afgesproken aanneemsom, de onderaannemer geen reëel inzicht had verschaft in de omvang van de meerkosten. Het feit dat hij wel een inschatting had gegeven van de kosten van een specifiek onderdeel van het meerwerk kon aan deze conclusie niet afdoen, aldus het Hof.
Het Hof hanteert naar onze mening ten onrechte een ‘alles of niets’ benadering van het meerwerk. Het meerwerk bestond uit verschillende onderdelen, en wij kunnen geen goed argument bedenken waarom niet geoordeeld had kunnen worden dat de onderaannemer in ieder geval ten aanzien van de gewijzigde bouwvorm van de overstortputten, aan zijn waarschuwingsplicht had voldaan. Die uitkomst zou meer recht hebben gedaan aan ons rechtsgevoel.
Hoewel niet alle rechters het bepaalde in artikel 7:755 BW toepassen zoals het Hof Arnhem-Leeuwarden dat doet, doet een (onder)aannemer er verstandig aan om diens opdrachtgever voorafgaand aan de uitvoering van meerwerk van een concreet kostenoverzicht te voorzien.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr I. (Iris) Broere.
T: + 31(0)10 277 03 00