Omgevingsvergunning bedrijfswoning terecht geweigerd wegens beperking ontplooiingsmogelijkheden andere bedrijven

Het college heeft een vergunning voor door appellante bij haar bedrijf gewenste bedrijfswoning geweigerd vanwege de beperking van de ontplooiingsmogelijkheden van planologisch toegestane bedrijven als gevolg hiervan. De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van gebruik van de in het bestemmingsplan geboden afwijkingsmogelijkheid, omdat het de ontwikkeling van bedrijventerreinen wenst te stimuleren en hiervoor zo min mogelijk beperkingen wil opwerpen. Het hoger beroep is ongegrond. 

Artikelen: 3:2 Awb, 2.12, lid 1 sub a Wabo
Appellante heeft een bedrijf voor reparatie aan schepen en jachten, verkoop van watersportbenodigdheden, brandstoffen en smeermiddelen, jachtbemiddeling, verhuur van ligplaatsen en winterstalling voor schepen. Zij wil op haar perceel een bedrijfswoning realiseren. Het bestemmingsplan staat een bedrijfswoning ter plaatse niet expliciet toe, maar er staat wel een afwijkingsmogelijkheid voor verlening van een omgevingsvergunning in het bestemmingsplan. Een voorwaarde voor verlening van een dergelijke vergunning is dat de bedrijfswoning niet mag leiden tot beperking van de ontplooiingsmogelijkheden van andere bedrijven.

Het college weigert vergunningverlening voor de gewenste bedrijfswoning vanwege genoemde beperking van de ontplooiingsmogelijkheden. Ook in beroep vangt appellante bot.

Appellante is van mening dat uit de toelichting op de planregels volgt dat bij de vraag of sprake is van genoemde beperking de daadwerkelijk aanwezige bedrijven en niet de planologisch toegestane bedrijven uitgangspunt moeten zijn. Verder wijst zij op al aanwezige bedrijfswoningen in de buurt en een recent wel verleende vergunning die al beperkend werken, zodat een extra vergunning niet verder zou beperken.

Afdeling
De Afdeling oordeelt dat nu het bestemmingsplan de planologische mogelijkheid biedt voor vestiging van bedrijven tot categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, het college terecht heeft gesteld dat moet worden uitgegaan van de ontplooiingsmogelijkheden van planologisch toegestane bedrijven en niet van de daadwerkelijk aanwezige bedrijven. Wat de verwijzing naar de plantoelichting aangaat, geldt dat het college beleidsruimte heeft bij de gebruikmaking van een afwijkingsmogelijkheid. Volgens de Afdeling heeft het college in redelijkheid van vergunningverlening kunnen afzien, omdat het de ontwikkeling van bedrijventerreinen wenst te stimuleren en hiervoor zo min mogelijk beperkingen wil opwerpen.

Het college heeft toegelicht dat toestaan van de bedrijfswoning kan leiden tot beperkingen voor specifieke bedrijven, omdat daar de afstand tussen bedrijven en een gevoelige bestemming wordt verkleind. Dat de bedrijfswoning vanwege de aanwezigheid van andere woningen geen beperking zou opleveren, is daarmee ontkracht.

Het hoger beroep is ongegrond.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.