Onregelmatigheidstoeslag ook verschuldigd tijdens vakantie

Samenvatting uitspraak rechtbank Rotterdam, 14 november 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8883

Werkneemster is op 1 maart 2001 bij Yulius in dienst getreden. Voor de onregelmatige diensten die werkneemster werkt ontvangt zij conform de CAO GGZ (hierna: de cao) een onregelmatigheidstoeslag. Tot 1 juli 2015 ontving werkneemster geen onregelmatigheidstoeslag over de door haar genoten vakantie-uren. Sedertdien bevat de cao een regeling omtrent de doorbetaling van de onregelmatigheidstoeslag tijdens vakantie, waarbij het uurloon wordt verhoogd met het gemiddelde onregelmatigheidstoeslagpercentage over de afgelopen zes maanden, met een maximum van 166 uur per jaar (op basis van een voltijds dienstverband). Deze regeling is niet met terugwerkende kracht ingevoerd. Werkneemster verzoekt nu betaling van € 3.768,75 bruto aan achterstallige onregelmatigheidstoeslag over vijf jaar. Aan het verzoek legt werkneemster ten grondslag dat de onregelmatigheidstoeslag een intrinsiek onderdeel uitmaakt van haar loon nu zij bijna uitsluitend avond- en weekenddiensten draait, die weliswaar beginnen om 15.30 uur maar doorliepen tot 23.30 uur. Volgens de cao gelden de uren na 20.00 uur en in het weekend (en op zon- en feestdagen) als onregelmatig. Haar vordering ziet op onregelmatigheidstoeslag over wettelijke vakantie uren, bovenwettelijke vakantie uren en levensfasebudget uren (verder: LFB-uren). Yulius voert gemotiveerd verweer.

In geding is de vraag of Yulius achterstallige onregelmatigheidstoeslag over het “vakantieloon” van werkneemster verschuldigd is. Werkneemster werkt als psychiatrisch verpleegkundige in een kliniek van Yulius waar 24-uurs zorg wordt verleend. Niet gebleken is dat zij daar op (vrijwel) uitsluitend regelmatige tijdstippen werkzaam kan zijn. De onregelmatigheid is dan ook een wezenlijk onderdeel van haar werk en de toeslag die zij daarvoor ontvangt is een belangrijk onderdeel van haar loon. Uitgangspunt van de wetgever is namelijk dat opgebouwde (wettelijke) vakantiedagen genoten dienen te worden en de werknemer er niet door financiële overwegingen van weerhouden mag worden daadwerkelijk vakantie op te nemen. Dit zou het geval kunnen zijn als het loon dat gedurende de vakantie wordt doorbetaald substantieel lager is dan het gebruikelijke loon, zoals in deze zaak. De wetgever heeft voor wat betreft het loonbegrip uit artikel 7:639 BW geen verschil gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. Aangezien dit een dwingendrechtelijke bepaling is mag niet bij collectieve arbeidsovereenkomst worden afgesproken dat over de opgenomen bovenwettelijke vakantiedagen geen onregelmatigheidstoeslag verschuldigd is (Hof Den Haag 13 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2589). Yulius kan dan ook niet met een beroep op artikel 4 van hoofdstuk 1 van de cao nabetaling van de onregelmatigheidstoeslag over het vakantieloon van werkneemster afweren. Hetzelfde geldt voor de LFB-uren waarvan in deze procedure sprake is. Ten minste, voor zover die uren als verlofuren zijn opgenomen. Er zal dan ook een nabetaling moeten plaatsvinden over het vakantieloon. Omdat nog discussie bestaat over de berekening van werkneemster en de periode waarover nabetaling moet plaatsvinden, stelt de kantonrechter partijen in de gelegenheid zich hierover nader uit te laten. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Deze samenvatting is geschreven door Mr F.J.J. (Jeroen) Snijers en verschenen op Kluwer SmartNewz van 24 november 2016 (Smartnewz AR 2016/3450)