Ontbindende voorwaarde in arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig

Samenvatting uitspraak Rechtbank Oost-Brabant, 9 mei 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2702 

Werknemer is op 20 september 2016 bij werkgever in dienst getreden als Project Buyer. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van een project bij een opdrachtgever. De einddatum van dit project is in beginsel door werkgever gesteld op 20 september 2017. In de arbeidsovereenkomst is naast een (voorlopig) einde van het project, een ontbindende voorwaarde opgenomen. Indien het project is voltooid of door de opdrachtgever wordt beëindigd, eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever van rechtswege. Op 13 december 2016 wordt door een functionaris van werkgever aan werknemer medegedeeld dat het project bij opdrachtgever per 1 januari 2017 afgerond zal zijn, ten gevolge waarvan de arbeidsovereenkomst met werknemer per die datum zal eindigen. Dit is op 14 december 2016 schriftelijk aan werknemer bevestigd. Bij brief van 3 januari 2017 heeft werknemer bezwaar gemaakt tegen het door werkgever gestelde einde van de arbeidsovereenkomst. Kern van het geschil is de vraag of sprake is van een geldige ontbindende voorwaarden, ten gevolge waarvan de arbeidsovereenkomst is geëindigd.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde is niet rechtsgeldig. De voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer brengt met zich mee dat een ontbindende voorwaarde slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met het wettelijk stelsel is te verenigen, zal een arbeidsovereenkomst niet van rechtswege doen eindigen (HR 12 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348 ). In casu is de ontbindende voorwaarde te ruim en onduidelijk opgesteld en lijkt de voorwaarde als uitzendbeding te kunnen worden gekwalificeerd. Het is van de subjectieve waardering van de ‘inlener’ afhankelijk of en wanneer de ontbindende voorwaarde is vervuld, hetgeen afbreuk doet aan de voor de werknemer geldende ontslagbescherming. Wanneer sprake zou zijn geweest van een uitzendovereenkomst, zou een werknemer na 26 weken arbeid te hebben verricht immers nog wel rechtsbescherming toekomen. Vervolgens oordeelt de kantonrechter dat voor zover er geen ander werk bij werkgever of één van de opdrachtgevers voor handen is, dit voor rekening en risico van werkgever dient te komen. Nu de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd, wordt de gevorderde verklaring van recht dat de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever niet is geëindigd en de daarmee samenhangende vorderingen tot betaling van loon met wettelijke verhoging en wettelijke rente toegewezen. Nu echter géén sprake meer is van een contractuele band tussen werkgever en opdrachtgever, wordt de gevorderde wedertewerkstelling afgewezen.

Deze samenvatting is geschreven door Mr F.J.J. (Jeroen) Snijers en verschenen op Kluwer SmartNewz van 17 mei 2017 (SmartNewz AR 2017/2522)