Ontbinding wegens verstoorde arbeidsverhouding. Geen recht op transitievergoeding wegens gelijkwaardige voorziening

Samenvatting uitspraak Rechtbank Amsterdam, 13 december 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:10378

Werknemer is op 1 oktober 1988 bij werkgever in dienst getreden. Werknemer is werkzaam als Onderzoeker bij de Faculteit Sociale Wetenschappen, tegen een salaris van € 5.861,- bruto per maand. Vanaf 2011 zijn de verhoudingen tussen partijen onder druk komen te staan. Werkgever heeft uiteindelijk ontbinding verzocht, zowel wegens een verstoorde arbeidsverhouding als wegens verwijtbaar handelen. Werkgever stelt zich daarbij op het standpunt dat werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding, aangezien werknemer ingevolge de toepasselijke cao recht heeft op een bovenwettelijke uitkering, en wel tot een bedrag van € 322.927,26.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het partijdebat heeft zich uitgestrekt tot een geruime periode en tot een groot aantal verwikkelingen, welke zich in die tijd tussen partijen hebben voorgedaan. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig is verstoord dat van werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met werknemer te laten voortduren. Zowel werkgever als werknemer treft van die verstoring geen relevant verwijt. Werknemer heeft derhalve in beginsel recht op een transitievergoeding. Het bepaalde in artikel 7:673b BW staat echter in dit geval aan de verschuldigdheid van een transitievergoeding in de weg. Ingevolge de toepasselijke cao heeft werknemer recht op een bovenwettelijke uitkering tot een bedrag van € 322.926,26. Deze bovenwettelijke uitkering kan worden aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening in de zin van artikel 7:673b BW.

Deze samenvatting is geschreven door Mr F.J.J. (Jeroen) Snijers en verschenen op Kluwer SmartNewz van 8 maart 2018 (Smartnewz AR 2018/1221)