Supermarkt in wijzigingsplan

De motivering van een wijzigingsplan en mogelijkheden hiertegen op te komen.

Casus
Het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein (B&W) heeft bij besluit van 28 oktober 2014 het wijzigingsplan “De Cinckhoef” vastgesteld. Het wijzigingsplan voorziet in de uitbreiding van een winkelcentrum, de realisatie van 33 woningen en herstructurering van het omliggende openbare gebied.

Ahold B.V. en andere appellanten hebben beroep aangetekend tegen de vaststelling.

Bij besluit van 18 augustus 2015 is het wijzigingsplan opnieuw vastgesteld en er is een parkeergarage toegevoegd. Nu de gewijzigde vaststelling niet (geheel) tegemoet komt aan de bezwaren van appellanten, is het beroep ook gericht tegen de gewijzigde vaststelling (6: 19 Awb).

Gronden van beroep
Ahold en andere appellanten betogen onder meer het volgende.

B&W hebben de wijzigingsbevoegdheid te ruim geïnterpreteerd: deze heeft alleen betrekking op wijzigingen in de bestemming “detailhandel” en niet ook op “verkeer” en “groen”. B&W betogen echter dat zij bevoegd zijn de bestemming aan te passen “ten behoeve van” de bestemming “detailhandel”, zodat wijzigingen in andere bestemmingen zijn toegestaan als dat nodig is voor de uitbreiding van de bestemming “detailhandel”.

Volgens appellanten is het wijzigingsplan in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening). Er zou geen sprake zijn van een actuele regionale behoefte aan een extra supermarkt, aangezien er onvoldoende marktruimte zou zijn voor nog een supermarkt, met onaanvaardbare leegstand tot gevolg. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben appellanten een rapport op laten stellen waaruit blijkt dat geen actuele regionale behoefte bestaat aan meer detailhandelsvoorzieningen. Ook de behoefte aan woninguitbreiding zou onvoldoende zijn aangetoond.

Twee appellanten stellen dat hun bedrijfsvoering als gevolg van het wijzigingsplan onaanvaardbaar wordt aangetast.

Appellanten stellen dat de gemeente in haar eigendom zijnde gronden aan de projectontwikkelaar heeft verkocht voor een niet marktconforme prijs. Als deze ongeoorloofde staatsteun wordt teruggevorderd, is het plan financieel niet uitvoerbaar, aldus appellanten.

Oordeel Afdeling
De Afdeling volgt B&W in de motivering van de (ruimere) mogelijkheid te wijzigen “ten behoeve van” “detailhandel”.

Over de ladder voor duurzame verstedelijking oordeelt de Afdeling dat voor het bestaan van een actuele regionale behoefte de behoefte moet worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Voor detailhandel moet dan gemotiveerd worden dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand en dat het plan niet een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot een onaanvaardbare situatie zal leiden. De enkele omstandigheid van een overaanbod in een bepaalde branche, is onvoldoende voor strijd met de ladder. Nu B&W de wijziging onder meer hebben gemotiveerd met een rapport en met de stellingen dat een discountsupermarkt in de omliggende kernen ontbreekt, dat er weinig leegstand is en dat bij verdwijnen van een supermarkt een ander naar verwachting dat een ander die plaats zal innemen, acht de Afdeling strijd met de ladder niet aanwezig.

Het individuele belang van de aantasting van de bedrijfsvoering (o.a. zichtbaarheid, gewijzigde bereikbaarheid) weegt niet op tegen het algemene belang van het wijzigingsplan (vergroten aantrekkingskracht winkelcentrum). Daarbij komt dat B&W heeft gemotiveerd waarom de concrete belangen van de appellanten voldoende gewaarborgd blijven.

De Afdeling oordeelt dat het punt van ongeoorloofde staatssteun alleen indirect aan de orde kan komen in het kader van de financiële uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan binnen de planperiode van tien jaar. Appellanten hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling, wanneer sprake zou zijn van staatssteun, niet op een andere wijze zou kunnen worden gerealiseerd (hetgeen de projectontwikkelaar heeft gesteld). De enkele mogelijkheid dat de projectontwikkelaar zich zou moeten terugtrekken is onvoldoende om financiële onhaalbaarheid aannemelijk te achten.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.

Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier

Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 18 november 2015, zaaknr. 201410474/1/R2, ECLI:NL:RVS:2015:3522