In faillissement veilen vanuit een bedrijfspand; de handelingsvrijheid van de curator

Inleiding
In een uitspraak van 9 april 2013 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7247) was het volgende geval aan de orde. De huurder van een bedrijfspand failleerde en er werd een curator aangesteld. Een curator heeft onder andere de taak om de goederen die tot de failliete boedel behoren te verkopen. In dit geval heeft de curator de goederen van de failliete huurder aan een derde verkocht die deze goederen vanuit het bedrijfspand wilde veilen. Deze derde bracht ook eigen goederen naar het bedrijfspand om deze op de veiling te verkopen. De verhuurder van het bedrijfspand verzette zich tegen de voorgenomen veiling en beriep zich erop dat in de huurovereenkomst was bepaald dat het bedrijfspand alleen mocht worden gebruikt als kantoor- en productieruimte. Ook stelde de verhuurder dat hij vreesde dat bij een veiling schade aan het pand zou worden toegebracht. De verhuurder vorderde in kort geding – kort gezegd – dat het de curator en de koper zou worden verboden om de veiling door te laten gaan.

De taak van de curator
De voorzieningenrechter oordeelde dat een veiling inderdaad niet valt onder het soort gebruik dat de huurder en de verhuurder van het bedrijfspand waren overeengekomen en dat de verhuurder zich daarom – in een situatie buiten faillissement met succes –  zou hebben kunnen verzetten tegen een veiling. Echter, hier was sprake van de bijzondere situatie dat de huurder van het bedrijfspand in staat van faillissement verkeerde. Het is de taak van de curator om dat faillissement af te wikkelen. De voorzieningenrechter stelde voorop dat de curator bij de uitoefening van die taak een grote mate van vrijheid toekomt. Het belang van de failliete boedel moet de curator daarbij vooropstellen en het is aan de curator om te bepalen hoe hij dat belang het beste dient.

De vrijheid van de curator en boedelbelang
De voorzieningenrechter overwoog dat de vrijheid die de curator heeft bij de uitoefening van zijn taak met zich brengt dat de curator mocht toestaan dat de koper enkel de goederen die hij van de failliete boedel had gekocht – en dus geen andere goederen – door middel van een veiling ging verkopen. Daarbij vond de voorzieningenrechter het ook van belang dat de koper aan de failliete boedel, naast de koopsom, een vergoeding voor het gebruik van het pand zou betalen en dat het pand aan het einde van de (opzegtermijn van de) huurovereenkomst ontruimd en bezemschoon zou worden opgeleverd. Daarmee zou de failliete boedel ook kosten besparen. De verhuurder had niet aannemelijk gemaakt dat er door een veiling schade aan het bedrijfspand zou ontstaan. Ook had de verhuurder niet voldoende concreet gemaakt waaruit die schade dan precies zou bestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dan ook dat de verhuurder de veiling moest toestaan.

Het is – in het licht van de hiervoor behandelde uitspraak – aan te raden dat een verhuurder in een vergelijkbare situatie nagaat welke goederen op de veiling te koop zullen worden aangeboden. Immers, op basis van de hier behandelde uitspraak mogen enkel goederen van de boedel of goederen die uit de boedel zijn gekocht, vanuit het bedrijfspand worden geveild. De verhuurder hoeft niet toe te staan dat andere dan die zaken worden overgebracht naar het bedrijfspand.

Indien de verhuurder vreest dat door de veiling het bedrijfspand beschadigd raakt, dan doet hij er verstandig aan de staat van het bedrijfspand vóór en na de veiling goed schriftelijk vast te leggen. Daarvoor zou de verhuurder een derde – bijvoorbeeld een deurwaarder – kunnen inschakelen. Als het bedrijfspand door de veiling beschadigd raakt, dan kan de verhuurder de schadevergoedingsvordering als zogenaamde boedelvordering bij de curator indienen. Een boedelvordering wordt bij een uitkering met voorrang boven concurrente crediteuren voldaan.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr R. (Roel) Slotboom.