Toespeling op facebook naar aanleiding van NOS incident levert géén dringende reden voor ontslag op

Samenvatting uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 9 maart 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1630

Werknemer is op 1 november 2008 voor onbepaalde tijd bij de rechtsvoorganger van gedaagde in dienst getreden. Gedaagde verricht voor NOS en NPO werkzaamheden in de Master Control Room (hierna: MCR). De MCR zorgt ervoor dat video met bijbehorende audio in het goede format worden gegoten en op de gewenste plek van bestemming komt. In november 2014 heeft gedaagde te kennen gegeven dat zij tot een beëindiging van het dienstverband met werknemer wenste te komen. In dat verband hebben partijen op 7 november 2014 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Einddatum van het dienstverband is 1 februari 2015.

Op 29 januari 2015 is persoon X het gebouw van de NOS op het Mediapark binnengedrongen. Hij heeft daarbij een portier bedreigd met een vuurwapen en heeft live zendtijd van het achtuurjournaal geëist. Een dag later zet werknemer een zelfgemaakte foto van de MCR op facebook met als onderschrift: “Zo lek is alles nu!!! Ik loop gewoon naar binnen hahahaha”. De werknemer is gesommeerd het betreffende bericht te verwijderen en heeft hieraan dezelfde avond gehoor gegeven. Op 31 januari 2015 heeft gedaagde werknemer op staande voet ontslagen. Als belangrijkste reden wordt aangevoerd dat werknemer met de plaatsing van het bericht de verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en de geheimhoudingsverplichting uit de geldende cao heeft geschonden. Bij brief van 9 februari 2015 heeft werknemer een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag op staande voet vanwege het ontbreken van een dringende reden. Werknemer vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de overeengekomen beëindigingsvergoeding van € 22.174,00. Gedaagde voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vordering.

Allereerst merkt de kantonrechter op dat ongeloofwaardig is dat werknemer, zoals hij heeft gesteld, niet van het voorval in de NOS-studio op de hoogte was. Vervolgens overweegt de kantonrechter dat zowel uit de op facebook geplaatste foto als uit het daarbij behorende onderschrift op geen enkele wijze de bedrijfsnaam, laat staan klanten van gedaagde, valt af te leiden. Van negatieve uitlatingen jegens derden over gedaagde is dan ook geen sprake. Ook is niet gebleken dat de plaatsing van het facebookbericht door werknemer schade heeft toegebracht aan gedaagde dan wel aan één van haar klanten. In dat verband stelt de kantonrechter vast dat de belangrijkste klant van gedaagde, de NOS, die bij deze zaak betrokken was, geen verdere actie noodzakelijk achtte. Tot slot overweegt de kantonrechter dat het door gedaagde gestelde onacceptabele gedrag van werknemer in het verleden op geen enkele wijze is aangetoond. De kantonrechter oordeelt dat het facebookbericht weliswaar een ongepaste actie was, maar dat dit handelen op zich bij lange na niet een dringende reden voor ontslag oplevert.

Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat indien werknemer de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst en de cao wel zou hebben geschonden, de vordering alsnog zou zijn toegewezen. Met ingang van 1 januari 2015 is werknemer namelijk in dienst getreden bij een nieuwe werkgever. In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat wanneer werknemer een nieuw dienstverband aanvaardt, dat aanvangt voor de overeengekomen einddatum, het dienstverband tussen partijen zal eindigen met ingang van de startdatum van het nieuwe dienstverband. Hierdoor kan gedaagde geen beroep doen op de bepaling uit de vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat de werknemer geen rechten meer kan ontlenen aan de vaststellingsovereenkomst in geval van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet vóór de beëindigingsdatum. De kantonrechter veroordeelt gedaagde tot betaling van de beëindigingsvergoeding van € 22.174,00.

Deze samenvatting is geschreven door Mr F.J.J. (Jeroen) Snijers en verschenen op Kluwer SmartNewz van 23 maart 2016 (Smartnewz AR 2016/834).