Transitievergoeding verschuldigd, ondanks niet geëffectueerde ontbinding wegens voor ontbindingsdatum gegeven ontslag op staande voet
Samenvatting uitspraak Hof Den Haag, 10 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1210
Werknemer is op 1 mei 2015 bij Miss Etam in dienst getreden als Sales Manager. Tot de taken van werknemer behoort het selecteren en aannemen van Community Managers. Op 24 augustus wordt werknemer geschorst. Kortgezegd werd hem verweten dat hij bij het selectieproces is afgeweken van de door de directie gegeven kaders. Op 25 september 2015 heeft Miss Etam een verzoekschrift ex art. 7:686 BW ingediend. Primair vordert Miss Etam ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens wanprestatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2015 worden partijen het erover eens dat de arbeidsovereenkomst per 1 december 2015 moet worden ontbonden en dat werknemer een transitievergoeding toekomt. Miss Etam wijzigt in dat verband haar verzoek in een verzoek tot ontbinding ex art. 7:671b jo 7:669 lid 3 sub g BW. De kantonrechter honoreert het verzoek en veroordeelt Miss Etam tot betaling van de overeengekomen transitievergoeding.
Op 5 november 2015 heeft Miss Etam werknemer op staande voet ontslagen. Werknemer wordt verweten dat hij sollicitatiegesprekken met Community Managers heeft gevoerd en hen daarin een aanbod heeft gedaan zonder voorafgaande goedkeuring van de directie. Op 18 december 2015 heeft werknemer een verzoekschrift ingediend, waarbij hij zich neerlegt bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 5 november 2015, maar waarin hij aanspraak maakt op een billijke vergoeding, omdat het ontslag op staande voet zonder dringende reden zou zijn gegeven. Op dit verzoek was ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep van de onderhavige zaak nog niet beslist. In hoger beroep vordert Miss Etam vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de toegekende transitievergoeding.
Het hof is van oordeel dat het hoger beroep niet kan slagen. Nu de arbeidsovereenkomst per 5 november 2015 is geëindigd, kan van ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2015 geen sprake meer zijn. Dat brengt echter niet automatisch mee dat daarmee de transitievergoeding niet langer is verschuldigd. Het zou immers – zo volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad – in strijd zijn met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen indien zonder aanwending van een rechtsmiddel rechtskracht zou kunnen worden ontzegd aan de onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Dit neemt niet weg dat de appelrechter in beginsel aanleiding kan zien vast te stellen dat de beoogde ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet is geëffectueerd, zodat van een uit die ontbinding voortvloeiende transitievergoeding geen sprake kan zijn. De vraag rijst of deze redenering ook in de onderhavige zaak dient op te gaan, nu partijen de verschuldigdheid van de transitievergoeding tijdens de mondelinge behandeling zijn overeengekomen. Deze afspraak is door het ontslag op staande voet niet ongedaan gemaakt, hetgeen Miss Etam zich heeft gerealiseerd. Zij stelt dat als zij op 15 oktober 2015 op de hoogte zou zijn geweest van de haar nu bekende feiten, zij de betreffende afspraak inzake de transitievergoeding nimmer zou hebben gemaakt. Werknemer heeft dit opgevat als een beroep op dwaling.
Hof: Het beroep op dwaling kan niet slagen. Allereerst heeft Miss Etam de bereikte overeenstemming niet buitenrechtelijk vernietigd, noch om vernietiging verzocht, hetgeen zij had moeten doen om de afspraak ongedaan te maken. Daarnaast is geen sprake van een situatie als bedoeld in art. 6:228 lid 1 BW die een beroep op dwaling rechtvaardigt. Daarbij is het de vraag of een beroep op dwaling hier überhaupt mogelijk is. Indien partijen in het onzekere verkeren over de vraag of en in hoeverre bepaalde feiten of omstandigheden voor hun rechtsverhouding van betekenis zijn en om een bestaand geschil op te lossen een afspraak als de onderhavige maken, kunnen zij zich ten aanzien van de vraag waaromtrent zij in het onzekere verkeerden, niet op dwaling beroepen. De transitievergoeding is gelet op de door partijen gemaakte afspraak terecht toegekend. Aan beantwoording van de vraag of deze ook louter op grond van de wet verschuldigd is, komt het hof niet toe. Maar ook indien het hof wel zou kunnen toekomen aan een oordeel over de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in art. 7:673 lid 7 BW, zou hoger beroep falen, omdat Miss Etam naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft gesteld om het oordeel te rechtsvaardigen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer.
Deze samenvatting is geschreven door Mr F.J.J. (Jeroen) Snijers en verschenen op Kluwer SmartNewz van 14 juli 2016 (Smartnewz AR 2016/2036)
T: + 31(0)10 277 03 00