Uitzendbureau discrimineert door man met buitenlands accent niet voor te dragen voor functie medewerker klantenservice

Samenvatting oordeel College voor de Rechten van de Mens, 12 april 2016, Oordeelnummer 2016-30

Verzoeker is van Armeense afkomst. Hij is op 8 september 2015 benaderd door een medewerker van verweerster, een uitzendbureau, in verband met een openstaande functie van Medewerker Klantenservice bij de ANWB (hierna: opdrachtgever). Verzoeker heeft naar de functie gesolliciteerd en heeft een intakegesprek gevoerd met een recruiter van verweerster. Op 14 september 2015 heeft een andere recruiter van verweerster verzoeker telefonisch medegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor de functie, omdat hij niet accentloos Nederlands sprak. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker bij e-mail van 16 september 2015 een klacht ingediend bij verweerster. Verweerster heeft daarop niet gereageerd.

Verzoeker vraagt het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) om te beoordelen of verweerster jegens hem verboden onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door hem niet voor te dragen voor de functie, omdat hij niet accentloos Nederlands spreekt. Verweerster voert aan dat er geen intentie was om te discrimineren. De opdrachtgever stelde als eis dat de Nederlandse taal in woord en geschift uitstekend werd beheerst. De recruiter interpreteerde deze eis te extensief. Het accent had geen rol mogen spelen.

Onbetwist is dat zowel tijdens het intakegesprek als nadien in het telefoongesprek de twee recruiters tegen verzoeker hebben gezegd dat de opdrachtgever de eis stelt dat kandidaten de Nederlandse taal accentloos spreken. Ook is onbetwist dat in het telefoongesprek van 14 september 2015 tegen verzoeker is gezegd dat hij niet werd voorgedragen aan de opdrachtgever, omdat hij de Nederlandse taal niet accentloos sprak. Het College overweegt dat hiermee vaststaat dat verzoeker niet is bemiddeld voor de betreffende functie vanwege zijn buitenlandse accent. Daarmee heeft verweerster onderscheid op grond van ras gemaakt bij de arbeidsbemiddeling. Het stellen van de eis dat accentloos Nederlands wordt gesproken, is volgens vaste oordelenlijn van het College een vorm van indirect onderscheid op grond van ras. Dat de recruiter de taaleis te extensief heeft geïnterpreteerd, maakt de beoordeling niet anders. Nu verweerster geen objectieve rechtvaardiging heeft aangevoerd, komt het College tot het oordeel dat verweerster verboden onderscheid op grond van ras heeft gemaakt door verzoeker niet te bemiddelen voor de openstaande functie bij opdrachtgever.

Deze samenvatting is geschreven door Mr F.J.J. (Jeroen) Snijers en verschenen op Kluwer SmartNewz van 22 april 2016 (Smartnewz AR 2016/1164).