Vereffening vennootschap: wat is wijsheid?
Roel Slotboom | 2 februari 2022 | Leestijd: ongeveer 5 minuten
Als een ondernemer tot het besluit komt dat het beter is de bedrijfsactiviteiten van de besloten vennootschap (BV) (of de stichting) te beëindigen verdient het aandacht om de diverse mogelijkheden onder ogen te zien. Moet het eigen faillissement worden aangevraagd, waarna een curator zich met de liquidatie bezig zal gaan houden, of moet de vereffening zelf ter hand worden genomen? Dit artikel gaat in op de situatie dat ervoor wordt gekozen de vereffening zelf uit te voeren. Een ontbinding van de rechtspersoon zonder dat de rechter een vereffenaar aanwijst, kan voordelen hebben. De vereffeningsfase wordt dan geheel ‘in eigen beheer’ uitgevoerd. Een snelle ontbinding zonder dat een vereffening plaatsvindt (‘turboliquidatie’) kan een nóg betere oplossing lijken. Hoewel een turboliquidatie snel tot het uiteindelijke resultaat leidt (de ontbinding) is het echter lang niet altijd de gewenste ‘quick fix’. Een bestuurder die ten onrechte vaststelt dat er geen baten meer zijn, kan in een (veel) later stadium alsnog met discussies worden geconfronteerd; zelfs discussies over het functioneren van die bestuurder en de vraag of de ten onrechte uitgevoerde turboliquidatie niet tot persoonlijke aansprakelijkheid leidt.
Besluitvorming
Als eerste stap zal een zogenaamd ontbindingsbesluit moeten worden genomen. Bij een BV wordt dat besluit door de algemene vergadering genomen. Bij een stichting zal het ontbindingsbesluit meestal worden genomen door het bestuur.
Er zal op gelet moeten worden dat de juiste formaliteiten zijn vervuld om tot een vergadering te komen waar de aandeelhouders (BV) of het bestuur (stichting) het punt van de mogelijke ontbinding kunnen behandelen. In dit verband is van belang dat bekeken wordt of de aandeelhouders correct zijn opgeroepen en goed is gecommuniceerd dat het voornemen om een ontbindingsbesluit te nemen ter behandeling voorligt. Als er een ondernemingsraad is, moet deze in de gelegenheid worden gesteld een advies over het voorgenomen besluit te geven.
Het is vervolgens van belang dat het besluit zelf schriftelijk wordt vastgelegd. Hoewel ook een mondeling besluit geldig is, geldt dat het bestuur van een BV op grond van de wet gehouden is aantekening te maken van genomen besluiten.
Als het besluit tot ontbinding is genomen dan gaat de ontbinding in beginsel direct in. Het echte werk (de vereffening) moet echter dan pas beginnen. Hoewel het ontbindingsbesluit veelal direct ingaat, is de BV of de stichting meestal niet meteen opgehouden te bestaan. Dat is pas aan de orde als er geen bezittingen en overeenkomsten meer zijn waarbij de onderneming betrokken is.
In de fase van vereffening zal een partij worden aangewezen (de ‘vereffenaar’) die de BV of stichting ontmantelt. De meeste vereffenaars hebben een bepaalde relatie met de BV of de stichting gehad. Zo geven veel statuten van een BV aan dat het bestuur tot vereffenaar wordt aangesteld. In sommige gevallen is er echter sprake van een vereffenaar die géén band heeft gehad met de onderneming. Hiervan is sprake als een rechter iemand tot vereffenaar heeft aangesteld. Een bekend voorbeeld uit deze categorie is de curator.
Vereffenaar
In de vereffeningsfase moet door de vereffenaar worden geïnventariseerd welke bezittingen en welke verplichtingen de onderneming heeft. Onder bezittingen vallen niet alleen zaken als voorraad en machines maar ook vorderingen op derden. Vervolgens worden die bezittingen verkocht en wordt de opbrengst gebruikt om de schuldeisers te betalen. Het is goed denkbaar dat de opbrengst niet voldoende zal zijn om alle schuldeisers te voldoen. In dat geval geeft de wet aan dat de vereffenaar een verzoek bij de rechtbank moet indienen om alsnog een wettelijke vereffenaar (een curator) te laten benoemen. Alleen als alle schuldeisers menen dat het niet nodig is om een curator te laten benoemen, kan de vereffenaar zijn taak voortzetten. Als de vereffening is afgerond (hetzij via een ‘gewone’ vereffenaar, hetzij via een door de rechter aangewezen vereffenaar) houdt de onderneming uiteindelijk op te bestaan.
Ontbinding zonder vereffening: ‘turboliquidatie’
Wat nu als al duidelijk is dat de onderneming helemaal geen baten meer heeft?
Als er geen baten zijn is het ten gelde maken hiervan uiteraard niet aan de orde. De wetgever heeft de mogelijkheid gegeven om in dat geval de vereffeningsfase ‘over te slaan’. Als op het moment dat het ontbindingsbesluit wordt genomen tevens wordt vastgesteld dat er helemaal geen baten zijn, houdt de onderneming direct op te bestaan. Deze gang van zaken wordt ook wel een ‘turboliquidatie‘ genoemd. Van een dergelijke situatie wordt bij het handelsregister opgave gedaan waarna de onderneming direct uitgeschreven wordt.
Turboliquidaties leiden nogal eens tot discussies. Soms wordt er welbewust naar een situatie toegewerkt waarin geconstateerd kan worden dat er geen baten meer zijn en dat er ‘dus’ geen vereffening hoeft plaats te vinden. Een vereffenaar (en zeker een door de rechter aangewezen vereffenaar) moet namelijk óók onderzoeken of er vorderingen zijn op het bestuur of op bij de onderneming betrokken derden. Ook die vorderingen moeten zo mogelijk in geld worden omgezet om vervolgens te worden uitgekeerd aan de schuldeisers. Ook om andere redenen kan het wenselijker lijken een snelle turboliquidatie uit te voeren in plaats van de vereffeningsfase te doorlopen.
Turboliquidatie soms onterecht
Recentelijk heeft het gerechtshof in Amsterdam een vraag ter behandeling gekregen waarin het bestuur van een BV had vastgesteld dat er geen baten meer waren en dat daarom direct tot ontbinding kon worden overgegaan (turboliquidatie). Het bestuur was er echter mee bekend dat de BV nog wél over actief beschikte; de BV was namelijk eigenaar van een bedrijfspand. Op dat pand was echter al eerder beslag gelegd door de belastingdienst. Omdat niet wordt gecontroleerd of een bestuur terecht vaststelt dat er geen baten meer zijn, was de BV vervolgens na het ontbindingsbesluit direct ontbonden. Uiteindelijk moest er toch iets gebeuren met het bedrijfspand. Om ervoor te kunnen zorgen dat dit pand een nieuwe eigenaar kreeg, besloot het voormalig bestuur een verzoek bij de rechtbank in te dienen om de vereffening te heropenen. Dat verzoek werd ingewilligd waarna het bedrijfspand alsnog in andere handen kon overgaan.
Bij het gerechtshof kwam vervolgens aan de orde of er wel terecht een verzoek tot heropening van de vereffening was ingediend. Het gerechtshof meende dat dit niet het geval was. Omdat de BV ten tijde van het nemen van het ontbindingsbesluit nog eigenaar was van een bedrijfspand had het bestuur nooit mogen vaststellen dat er geen baten meer waren en had er nooit een turboliquidatie uitgevoerd mogen worden. Het gerechtshof meende dat na het ontbindingsbesluit een vereffenaar had moeten worden aangesteld die het bedrijfspand had moeten verkopen en de opbrengst had moeten verdelen. Het bestuur was ten onrechte tot een turboliquidatie overgegaan. De conclusie was dan ook dat aangenomen moest worden dat de vereffeningsfase na het ontbindingsbesluit was ingetreden en er van turboliquidatie geen sprake was.
Heeft u vragen? Neem dan contact op met Roel Slotboom.
Volg Schaap Advocaten Notarissen op LinkedIn.
T: + 31(0)10 277 03 00