Vrijstelling en vertrouwensbeginsel
Aan het college van burgemeester en wethouders kan niet de bevoegdheid worden ontzegd bij het volgen van een vrijstellingsprocedure terug te komen van de aanvankelijke bereidheid om met toepassing van artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) medewerking te verlenen aan de realisering van een bouwplan.
Casus
V wil een woning bouwen op een perceel dat volgens het bestemmingsplan de bestemmingen ‘agrarisch’ en ‘water’ heeft. Bij brief van 6 februari 2009 deelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwoude, thans Alphen aan den Rijn (college) aan V mede dat het vanuit milieuoogpunt in beginsel mogelijk lijkt om op de aangegeven plaats een woning te bouwen. In de brief staat dat met name een aantal milieuaspecten moeten worden opgelost, zodat daarna een besluit kan worden genomen over het opstarten van een procedure voor een planherziening.
Bij besluit van 30 januari 2013 weigert het college om – met toepassing van artikel 12 lid 1 onder 3 van de Wabo – aan V een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van de gewenste woning.
Bij uitspraak van 12 juni 2013 verklaart de rechtbank het daartegen door V ingestelde beroep ongegrond.
Oordeel Afdeling
Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie (Afdeling 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8143) oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat aan het college niet de bevoegdheid kan worden ontzegd bij het volgen van de vrijstellingsprocedure terug te komen van zijn aanvankelijke bereidheid om met toepassing van artikel 19 WRO medewerking te verlenen aan de realisering van een bouwplan. Wel zal het college bij het alsnog weigeren vrijstelling te verlenen deugdelijk dienen te motiveren waarom het van inzicht is veranderd en bij die afweging mede het bij de verzoeker gewekte vertrouwen door de aanvankelijk uitgesproken bereidheid dienen te betrekken. Voorts dient het college de gevolgen van de bij de verzoeker gewekte vertrouwen af te wegen tegen de door de weigering gediende belangen en onder ogen moeten zien of die afweging tot enige compensatie noopt.
In dit geval is de Afdeling echter van oordeel dat het college met de brief van 6 februari 2009 niet het vertrouwen hebben gewekt dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning zonder meer zou worden verleend. Uit de brief valt wel een positieve grondhouding op te maken, maar dat is onvoldoende om het vereiste van gewekt gerechtvaardigd vertrouwen aanwezig te achten. Als gevolg daarvan geldt ook geen zwaardere motiveringsplicht voor de weigering tot verlening van de omgevingsvergunning.
Commentaar
Uit deze uitspraak volgt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slaagt indien aan vergaande vereisten is voldaan.
Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.
Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier
Commentaar op de uitspraak en op andere aangelegenheden inzake het bouwrecht is tevens te vinden op http://www.ibr.nl
Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 201306614/1/A1, ECLI:NL:RVS:2014:775
T: + 31(0)10 277 03 00