Weigering verplaatsing intensieve veehouderij onder de loep genomen

De gemeenteraad heeft de weigering het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een intensieve varkenshouderij onvoldoende gemotiveerd. De afname van de achtergrondbelasting op geurgevoelige objecten op de oude locatie en de afname van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebieden zijn niet in de overwegingen betrokken. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het redelijk is de voorwaarden van het bestemmingsplan op perceel niveau toe te passen bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van nieuwvestiging in het kader van verplaatsing van een intensieve veehouderij.

Casus
Een varkenshouderij probeert al sinds 2006 te bewerkstelligen dat zij haar bedrijf kan verplaatsen naar een andere locatie. In 2011 heeft gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant een daarvoor benodigde ontheffing van een provinciale verordening geweigerd. Dat besluit heeft de Afdeling in 2013 vernietigd (ECLI:NL:RVS:2013:125), waarna de ontheffing alsnog is verleend. In maart en juli 2014 heeft de varkenshouderij een plan-milieu effecten rapportage (mer) voorbereid en overleg gevoerd met de gemeente.

Op 22 juli 2014 heeft de varkenshouderij verzocht om adviseurs te raadplegen in het kader van de plan-mer. Tevens heeft zij verzocht om medewerking aan de vaststelling van urgentiegebieden. Bij brief van 17 september 2014 heeft de varkenshouderij de gemeenteraad verzocht om planologische medewerking aan de verplaatsing van de varkenshouderij en raadpleging van adviseurs in het kader van de plan-mer (artikel 7.8 Wet milieubeheer, Wm). In de brief staat tevens dat deze een verzoek om het nemen van een besluit betreft.

Op 25 september 2014 stelt het college dat zij geen kennisgeving in de zin van artikel 7.9 Wm zal doen, omdat onduidelijk is of het plan in procedure zal worden gebracht. Tevens verzoekt hij om aanpassing van de geurberekening in het kader van de mer. Die aanpassingen ontvangt zij in november 2014. Op 18 december 2014 vraagt de gemeente om een toelichting op de plan-mer. Die toelichting volgt op 27 januari 2015. In maart 2015 stelt het college dat hij geen kennisgeving van een voorbereiding van een planwijziging zal doen, omdat de aanvullende gegevens onvoldoende aantonen dat medewerking aan planwijziging te rechtvaardigen is.

Op 16 april 2015 stelt de varkenshouderij de gemeenteraad in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Vervolgens stelt zij beroep in. Op 22 september 2015 besluit de gemeenteraad niet mee te werken aan herziening van het bestemmingsplan.

De gemeenteraad stelt het volgende:

  1. de brieven van 22 juli en 17 september 2014 bevatten geen aanvragen voor een besluit;
  2. voor zover wel sprake is van een aanvraag, heeft het college op 25 september en 18 december 2014 om aanvulling van de gegevens in de zin van artikel 4:5 Awb gevraagd, zodat de beslistermijn tot 27 januari 2015 is opgeschort (artikel 4:15 Awb) en pas vanaf die datum in behandeling kon worden genomen. Op 16 april was de beslistermijn niet verstreken, zodat de ingebrekestelling prematuur was en het beroep niet-ontvankelijk is;
  3. het feit dat de provincie een ontheffing heeft verleend, betekent nog niet dat de gemeente gehouden is mee te werken aan een bestemmingsplanwijziging;
  4. er is niet voldaan aan de in het bestemmingsplan opgenomen eisen voor planwijziging, omdat: niet wordt voldaan aan de normen van de gemeentelijke geurverordening, evenmin neemt de achtergrondwaarde van de geurbelasting af, noch is sprake van een afname van de stikstofemissie.

Oordeel Afdeling

Ad 1 en 2.

De Afdeling beschouwt de brieven van de varkenshouderij van 22 juli 2014 en 17 september 2014 in hun onderlinge samenhang als aanvraag voor de wijziging van het bestemmingsplan. De datum van aanvraag is dan 17 september 2014. Onder verwijzing naar een uitspraak van 4 juni 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN4062) overweegt de Afdeling dat in een geval als dit de beslistermijn geacht wordt te zijn overschreden als het bevoegd gezag binnen 14 weken na ontvangst van de aanvraag geen definitief besluit heeft genomen en ook geen ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegd.

De gemeenteraad heeft beroep gedaan op opschorting van de termijn vanwege aanvulling van de gegevens op grond van artikel 4:15 Awb. Hoewel dit artikel strikt genomen niet van toepassing is op aanvragen voor wijziging van een bestemmingsplan, past de Afdeling het artikel naar analogie toe.

De termijn van 14 weken is dan gaan lopen op 18 september 2014 en opgeschort met ingang van 19 december 2014. Na aanvulling van de gegevens op 27 januari 2015 is de termijn weer gaan lopen, zodat deze begin februari 2015 afliep. De ingebrekestelling van april 2016 was dus terecht en niet prematuur en de gemeenteraad heeft niet binnen twee weken daarna alsnog een besluit genomen, zodat ook het beroep terecht is.

De Afdeling vernietigt de fictieve weigering om een besluit te nemen.

Ad 3.

De Afdeling oordeelt, met verwijzing naar een uitspraak van 30 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1512) dat het feit dat de provincie een ontheffing heeft gegeven niet maakt dat de gemeenteraad verplicht is medewerking te verlenen aan wijziging van het bestemmingsplan.

Het feit dat de gemeente tegen de aanvankelijke provinciale weigering de ontheffing te verlenen beroep heeft ingesteld; het feit dat in een nota van zienswijzen is opgenomen dat het verplaatsingstraject via een apart spoor zal verlopen; het feit dat de bij de wijziging betrokken partijen, inclusief de gemeente, naar aanleiding van de aanvankelijke weigering van de ontheffing te verlenen op elkaar afgestemde handelingen hebben verricht, noch het feit dat het college een startnotitie plan-mer heeft opgesteld acht de Afdeling onvoldoende voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel.

De vraag of de wijziging terecht is, dient inhoudelijk te worden beoordeeld.

Ad 4.

De Afdeling oordeelt dat de gemeenteraad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het redelijk is de voorwaarden van het bestemmingsplan op perceel niveau toe te passen bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van nieuwvestiging in het kader van verplaatsing van een intensieve veehouderij. De afname van de achtergrondbelasting op geurgevoelige objecten op de oude locatie en de afname van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebieden zijn niet in de overwegingen betrokken, terwijl het hier gaat om een verplaatsing en niet om een nieuwvestiging. De gemeenteraad dient hetzij te motiveren waarom die afnames niet relevant zouden zijn, hetzij zijn besluit te heroverwegen.

De Afdeling vernietigt de weigering van 22 september 2015 en oordeelt dat de gemeenteraad binnen 16 weken na de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen en dient zorg te dragen voor juiste kennisgeving.

Als u naar aanleiding van dit artikel vragen hebt, kunt u contact opnemen met Mr A.J.N. (Hanneke) Kolsters of Mr E. (Ellen) Lohr-Henket.

Voor de volledige tekst van deze uitspraak klik hier

Bron: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 30 november 2016, zaaknr. 201504325, ECLI:NL:RVS:2016:3189