Wetsvoorstel Franchise naar Tweede Kamer: versterking positie franchisenemer
Joop Werner | 28 februari 2020 | Leestijd: ongeveer 5 minuten
Samenvatting: Het wetsvoorstel voor de Wet Franchise is naar de Tweede Kamer gestuurd. Het voorstel is bedoeld om de positie van de franchisenemer te versterken. Het legt de nadruk op vier onderdelen:
- de uitwisseling van informatie voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst (en een periode van beraad: de standstill);
- verplicht overleg tijdens de overeenkomst (minimaal één keer per jaar);
- een instemmingsrecht bij bepaalde tussentijdse wijzigingen van de franchiseformule; en
- regels voor de beëindiging van de samenwerking; een verplichte regeling over goodwill en grenzen aan een non-concurrentiebeding voor na de overeenkomst.
Als de Wet Franchise in werking treedt dan gelden de meeste nieuwe regels meteen, ook voor lopende franchiseovereenkomsten. Alleen de regels in de laatste twee bullets gelden voor lopende overeenkomsten pas na twee jaar nadat de Wet Franchise in werking is getreden.
Franchise
Franchise is een bijzondere vorm van samenwerking tussen zelfstandige en onafhankelijke ondernemingen, waarbij de franchisenemer zijn bedrijf runt volgens de franchiseformule van de franchisegever. De cijfers over 2019 van de Nederlandse Franchise Vereniging laten zien dat de franchisesector niet mag worden onderschat. In Nederland zijn ongeveer 870 franchiseformules actief, met ruim 34.000 franchisevestigingen. Franchiseondernemingen verschaffen werk aan ruim 375.000 mensen en de jaarlijkse omzet ligt ruim boven € 55 miljard.
Aanleiding wetsvoorstel
Voor franchise bestaat op dit moment geen specifieke wettelijke regeling. Het wetsvoorstel voor de Wet Franchise moet daar verandering brengen en richt zich vooral op het versterken van de positie van de franchisenemer. Bij een franchiserelatie is de franchisegever van nature de sterkere partij, en dat kan tot onwenselijke situaties leiden. Na een positief advies van de Raad van State is het wetsvoorstel op 10 februari 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Nadruk op vier onderdelen
In het wetsvoorstel staat centraal dat partijen zich tegenover elkaar moeten gedragen als een ‘goed franchisegever’ en een ‘goed franchisenemer’. Deze algemene norm is uitgewerkt in vier onderdelen. Van de wettelijke regels over franchise mag niet in het nadeel van de franchisenemer worden afgeweken.
- Uitwisseling van informatie vooraf
Informatieplicht franchisegever
Een belangrijk doel van het wetsvoorstel is de versterking van de informatiepositie van de franchisenemer. Het wetsvoorstel bevat daarom een opsomming van onderwerpen waarover de franchisegever de franchisenemer op tijd en specifiek moet informeren. Dit naast een algemene informatieverplichting voor andere zaken die van belang zijn voor het sluiten van de franchiseovereenkomst.
Onderzoeksplicht franchisenemer
Tegenover de informatieplicht van de franchisegever staat een actieve onderzoeksplicht van de franchisenemer. Deze verplichting in het wetsvoorstel moet voorkomen dat de franchisenemer te makkelijk achterover leunt na ontvangst van informatie van de franchisegever. Het is aan de franchisenemer om de ontvangen informatie kritisch te bestuderen, zodat hij niet op basis van onjuiste, te rooskleurige aannames een overeenkomst sluit.
Informatieplicht franchisenemer
De franchisenemer heeft volgens het wetsvoorstel zelf ook een informatieplicht. Deze plicht ziet op financiële informatie, zodat de franchisegever kan inschatten of de franchisenemer de noodzakelijke investeringen zal kunnen doen. De informatieplicht van de franchisenemer is in het wetsvoorstel minder uitgebreid opgenomen dan de informatieplicht van de franchisegever, omdat de franchisegever de gewenste informatie makkelijker kan opvragen of in een conceptovereenkomst kan opnemen.
Omzetprognose blijft onverplicht
Volgens de huidige rechtspraak is de franchisegever niet verplicht tot het geven van een omzetprognose. Het wetsvoorstel sluit daarbij aan en roept die verplichting dus niet in het leven (maar het mag wel). Het wetsvoorstel verplicht wel tot het geven van historische financiële gegevens over de vestigingsplaats, als die er zijn.
Termijn van beraad (de standstill)
Het wetsvoorstel verplicht tot een termijn van beraad van minimaal vier weken tussen het moment van ontvangst van alle relevante informatie en het moment van het sluiten van de franchiseovereenkomst: de standstill. Dit om – vooral – de franchisenemer de tijd te geven om de ontvangen informatie te bestuderen en zich eventueel te laten adviseren door een deskundige. Tijdens de standstill mag de conceptfranchiseovereenkomst niet worden gewijzigd in het nadeel van de franchisenemer. Ook mag de franchisegever in die (minimaal) vier werken geen investeringen van de kandidaat-franchisenemer vragen (of andere betalingen die te maken hebben met de aanstaande franchiserelatie).
- Verplicht overleg tijdens de overeenkomst
Naast de informatie-uitwisseling vooraf bevat het wetsvoorstel verplichtingen voor de informatie-uitwisseling tijdens de overeenkomst. Zo bevat het voorstel een bepaling die luidt: “Er vindt ten minste eenmaal per jaar overleg plaats tussen de franchisegever en de franchisenemer.” Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel ziet deze verplichting vooral op de onderlinge afstemming van activiteiten, omdat de franchisegever en -nemer in samenwerking in de markt actief zijn.
- Instemmingsrecht bij tussentijdse wijziging formule
Voortbouwend op de algemene overlegverplichting bevat het wetsvoorstel een instemmingsrecht voor de franchisenemers bij bepaalde wijzigingen. Kort gezegd heeft de franchisegever voorafgaande instemming van de franchisenemers nodig als hij van plan is om de franchiseformule te wijzigen of een afgeleide formule te exploiteren en deze plannen bepaalde financiële gevolgen hebben voor de franchisenemer. Bijvoorbeeld als dit betekent dat de franchisenemer een investering moet doen. In de franchiseovereenkomst kan een drempelbedrag worden opgenomen; pas als de financiële gevolgen groter zijn dan dat bedrag is de instemming van de franchisenemers nodig.
- Beëindiging van de samenwerking: goodwill en non-concurrentiebeding
Verplichte regeling goodwill
Het wetsvoorstel bevat de verplichting om in de franchiseovereenkomst een regeling op te nemen over eventueel te vergoeden goodwill bij het einde van de franchiseovereenkomst. Meer specifiek over de manier waarop eventuele opgebouwde goodwill wordt berekend en hoe moet worden vastgesteld of deze goodwill aan de franchisegever is toe te rekenen. De wetgever wil de franchisenemer hiermee beschermen tegen mogelijke grote financiële gevolgen, zoals het verlies van vermogen of zelfs een faillissement.
Non-concurrentiebeding voor na de overeenkomst
Franchiseovereenkomsten bepalen vaak dat de franchisenemer na de franchiserelatie niet met de ex-franchisegever mag concurreren. Om te voorkomen dat dit soort ‘post-contractuele non-concurrentiebedingen’ niet onnodig ver gaan, stelt het wetsvoorstel hier een aantal eisen aan. Zo mag die regeling slechts (maximaal) een jaar na het einde van de franchiserelatie gelden, alleen voor concurrerende goederen of diensten en alleen voor het gebied waarbinnen de franchisenemer actief was. Ook moet de regeling op schrift staan en onmisbaar zijn om de aan de franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen.
Ook voor lopende franchiseovereenkomsten?
Als het wetsvoorstel wordt aangenomen en de Wet Franchise vervolgens in werking treedt, dan gelden de meeste nieuwe regels direct, ook voor lopende franchiseovereenkomsten. De volgende onderdelen gelden voor lopende franchiseovereenkomsten pas na twee jaar nadat de Wet Franchise in werking is getreden: de verplicht op te nemen regeling over goodwill, de eisen aan het non-concurrentiebeding voor na afloop van de overeenkomst en het instemmingsrecht van de franchisenemers.
Heeft u vragen? Neem dan contact op met Joop Werner.
Volg Schaap Advocaten Notarissen op LinkedIn.
T: + 31(0)10 277 03 00